Met opgeheven hoofd. Kunstenaars over de oorlogsjaren

Weerbare democratie bladHet is weer mei en dat betekent extra aandacht voor de Tweede Wereldoorlog. Voor het Historisch Nieuwsblad schreef ik een artikel over een enigszins curieuze tentoonstelling over het Nederlandse verzet. Hieronder een fragment:

 

 

In de Nieuwe Kerk in Amsterdam was in 1946 een expositie over het verzet te zien. Tien kunstenaars toonden uitvoerig het lijden en het protest van de Nederlandse bevolking. Alleen de Jodenvervolging kwam nauwelijks aan bod.

 

 

‘Grote schilderingen beelden de voortdurende aanvallen op ons materiële en geestelijke leven uit, goed gekozen en overzichtelijk gerangschikt materiaal verschaft de historische documentatie. Wij zien hoe onvoorbereid ons volk tegenover de inval van Mei 1940 stond, hoe de verslagenheid van de bevolking door de Nazi’s gebruikt werd om stelselmatig en geraffineerd de onderdrukking en uitplundering te organiseren, totdat de Februaristaking als een klaroenstoot door ons land ging.’ Dat schreef het communistische blad De Waarheid in 1946 over de expositie Weerbare Democratie in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

Op 1 maart van dat jaar had premier Willem Schermerhorn de tentoonstelling geopend, die was georganiseerd door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit. De vormgeving ervan was ongebruikelijk. De expositie bestond grotendeels uit panelen waarop belangrijke momenten en symbolen van het verzet waren uitgebeeld.

Tien kunstenaars hadden eraan meegewerkt. Hun namen werden bekendgemaakt, maar de panelen waren niet gesigneerd, om de gezamenlijkheid van het project en van het verzet te benadrukken. Voorwerpen waarvan verzetslieden gebruik hadden gemaakt, waren nauwelijks tentoongesteld; wel stond er een complete drukpers om valse identiteitsbewijzen te vervaardigen.

 

De rest van het artikel kun je in het Historisch Nieuwsblad (nr. 5, mei 2016) lezen. Kijk op de website om meer te weten te komen.
P.S. Het lezen van dit artikel in het Historisch Nieuwsblad bracht lezer Jaap van Rossum tot de volgende reactie:

In ons familiearchief ben ik enige tijd geleden al eens de catalogus tegengekomen van de tentoonstelling Weerbare Democratie. Uw artikel in het laatste nummer  van het Historisch Nieuwsblad was daarom voor mij extra boeiend, omdat ik het boekje en de tentoonstelling nu beter kan ‘plaatsen’.

Mijn vader heeft deze tentoonstelling bezocht op zaterdag 16 maart 1946. Dat weet ik precies, omdat zich in het catalogusboekje een ‘Ausweis’ bevond, waarop dit vermeld staat. Het is waarschijnlijk een zelfde soort persoonsbewijs dat Koningin Wilhelmina oftewel Gravin Van Buren ontving, zoals u schreef.

Toen ik dit valse persoonsbewijs voor het eerst zag, maakte dit qua vormgeving (neem bijv. alleen al die stempels

met hakenkruisen en adelaars) op mij wel een enigszins bizarre indruk; zie beide bijgaande afbeeldingen, die de voor- en achterkant van Ausweis 11448 weergeven.

Ik heb nog even de oude zakagenda van mijn vader opgezocht. Daar staat inderdaad in dat hij op zaterdag 16 maart 1946 in de Nieuwe Kerk is geweest. Hij was daar overigens niet alleen, maar met mijn moeder (Stien Kruse). Ik heb echter maar één Ausweis teruggevonden, dus mogelijk kreeg niet iedere bezoeker zo’n document.

Het lettertype van de typemachine waarmee de kaart is ingevuld, lijkt bij nadere beschouwing verdacht veel op dat van de schrijfmachine die mijn vader destijds zelf gebruikte (een toen al antieke Hammond, die ik overigens nog steeds in huis heb). Ik sluit dus niet uit dat mijn vader de kaart achteraf zelf heeft ingevuld. Maar zeker weten doe ik dit natuurlijk niet. Navragen kan helaas niet meer, aangezien mijn vader al in 1982 is overleden en mijn moeder in 1994.

.

Meer informatie over mijn vader staat op http://home.kpn.nl/javaros/Onwindex.htm

Lof van de schiereilanden

normal_Omslag_Nexus_71Op zaterdag 14 november 2015 vond in Amsterdam de Nexus-conferentie Waiting for the Barbarians plaats. Toonaangevende intellectuelen uit Het Midden-Oosten, Amerika en Europa kwamen bijeen om te discussiëren over de vragen als: waarom zijn er nog altijd barbaren? En hoe beschaafd zijn wij zelf eigenlijk? Na afloop van de conferentie schreven de sprekers een essay over deze twee grote vragen, die nu in Nederlandse vertaling onder de titel ‘Wachten op de barbaren’ gebundeld zijn in Nexus 71 (2016), samen met de door mij vertaalde openingslezing door de Israëlische schrijver Amos Oz. De conferentie kreeg een onheilspellend actuele lading na de dodelijke aanslagen die de dag ervoor in Parijs waren gepleegd. Hieronder zijn de eerste alinea’s te lezen van de lezing van Amos Oz.

 

Lof van de schiereilanden

Amos Oz

 

Dit is een ochtend van ontsteltenis en verdriet. We leven mee met de onschuldige slachtoffers, hun familieleden, Parijs, Frankrijk, de mensheid. Hier volgen enkele regels die ik vlak na 11 september schreef en die ik vandaag graag wil herhalen: ‘Er is in de wereld maar één macht die fanatieke islamisten in bedwang zou kunnen houden en zelfs zou kunnen verslaan, en die komt van de gematigde moslims. Wij wachten nu allemaal af totdat gematigde moslims van zich laten horen, zelfs actie ondernemen.’

Dames en heren, laat me beginnen met een persoonlijke ontboezeming. Sinds jaar en dag sta ik om vier uur ’s ochtends op. Een wandeling voor de dageraad brengt veel dingen terug tot de juiste proporties. Wanneer bijvoorbeeld in het nieuws van de avond daarvoor een politicus woorden heeft gebruikt als ‘voorgoed’, of ‘voor altijd en eeuwig’ of ‘nog in geen miljoen jaar’, dan kan ik de stenen in de woestijn of de sterren boven het stadspark zachtjes horen lachen om het tijdsbesef van die politicus.

Nog steeds voor zonsopkomst ga ik terug naar huis, zet een kop koffie, ga aan mijn bureau zitten en begin mezelf vragen te stellen. Ik vraag niet waar het heen gaat met de wereld, of welke kant we op moeten. Ik vraag mezelf: ‘Hoe zou het zijn als ik hem was, hoe zou het zijn als ik haar was? Wat zou ik voelen, willen, vrezen en hopen? Waar zou ik me voor schamen, in de hoop dat niemand er ooit achter komt?’

Het is mijn vak om in andermans schoenen te gaan staan, of zelfs in zijn of haar huid te kruipen. Ik word gedreven door nieuwsgierigheid. Ik was een nieuwsgierig kind. Bijna alle kinderen zijn nieuwsgierig. Er zijn echter maar weinig mensen die nieuwsgierig blijven als ze volwassen zijn en oud worden.

We weten allemaal dat nieuwsgierigheid een noodzakelijke voorwaarde is, de eerste voorwaarde zelfs, voor elk intellectueel of wetenschappelijk werk. Maar ik wil hieraan toevoegen dat ik nieuwsgierigheid ook beschouw als een morele deugd. Een nieuwsgierig mens is een iets beter mens, een betere ouder, betere partner, buurman of -vrouw en collega dan een niet-nieuwsgierig mens. Een nieuwsgierig mens is ook een betere geliefde.

Ik zou willen opperen dat nieuwsgierigheid, naast humor, het belangrijkste tegengif vormt tegen fanatisme. Fanatici hebben geen gevoel voor humor en zijn zelden nieuwsgierig. Want humor ondermijnt het fanatisme, terwijl nieuwsgierigheid het risico van avontuur met zich meebrengt, dingen ter discussie stelt en je soms zelfs laat ontdekken dat je eigen antwoorden fout waren.

Dat brengt me op de voornaamste rol van literatuur in het bijzonder en van kunst in het algemeen. Hun grootste verdienste is niet het aandringen op sociale hervorming of het uitoefenen van politieke kritiek. U weet dat de achtertuinen van de filosofie en de theologie bezaaid zijn met de geraamtes van romanschrijvers en dichters die wilden wedijveren met filosofen en theologen, met ideologen en zelfs met profeten. Een enkeling is daar ook in geslaagd, maar daar gaat het niet om. Ook al kan slechte literatuur heel belangrijke en positieve morele boodschappen bevatten, het blijft slechte literatuur.

amos_ozHet kenmerk van goede literatuur en kunst is dat ze een derde oog in het voorhoofd kan openen. Om ons oude, aftandse dingen in een heel nieuw licht te tonen. ‘Zelfs een oud tafereel kent een moment van geboorte’, zoals de grote Israëlische dichter Natan Alterman het omschreef. Grote literatuur is in de schoenen gaan staan en in de huid gekropen van anderen, vreemdelingen, soms onaangename mensen, de Don Quichots, de Iago’s, de Raskolnikovs van deze wereld. Slechte literatuur opent geen derde oog. Het herhaalt alleen maar wat we al weten, en toont ons alleen wat we al hebben gezien.

 

Vertaling: Hilde Pach

 

Het vervolg van de lezing van Amos Oz en de essays van alle deelnemers aan de conferentie kun je lezen in Nexus 71. Op de website van het Nexus Instituut kun je de bundel bestellen en meer te weten komen over de activiteiten van het Nexus Instituut.

Het huis van Mordechai Gebirtig

001

Plaquette voor Mordechai Gebirtig op de gevel van zijn voormalige woonhuis in de Berka Joselewiczastraat 5 (bron: Wikipedia)

In 2004 maakte ik met mijn man een reisje naar Polen op zoek naar sporen van verdwenen joods leven. We gingen toen ook op zoek naar het huis van de Jiddisje dichter en componist Mordechai Gebirtig in Krakau. Veel van zijn liedjes worden nog altijd gezongen en gespeeld. We vonden de straat en het huisnummer, maar betwijfelden of Gebirtig hier werkelijk gewoond had. Onlangs vond ik op Facebook een YouTube-filmpje (‘Socalled Docs 1’), een jaar of tien geleden gemaakt door de Canadese filmer, musicus, goochelaar en nog veel  meer Joshua Dolgin, waarin de oude Jiddisje zanger Arkady Gendler samen met de jongere zangers Michael Alpert, Daniel Kahn en Kurt Bjorling een bezoek brengt aan het huis en de binnenplaats van Gebirtig. Een heel ander huis dan wij indertijd bezochten. Volgens een bordje aan de muur is dít het echte huis. Bij dezen dus. Gendler begint spontaan een van Gebirtigs liedjes te zingen als hij binnenkomt. UIt de graffiti op de doorgang naar de binnenplaats blijkt trouwens dat ook Krakau niet vrij is van antisemitisme.

 

Broertje dood

 

In het voorjaar van 1983 ging mijn zoon Joram, net drie geworden, naar een peuteropvang in de Watergraafsmeer. Daar ontmoette hij Jan Groenteman, bijna drie. In en om de zandbak ontwikkelde zich tussen de twee jongetjes een hechte vriendschap, die voortduurt tot de dag van vandaag. Jans oudere broer Piet had ook op de peuteropvang gezeten, maar zat inmiddels op de kleuterschool. Tegen de tijd dat Joram en Jan naar de kleuterschool gingen, kreeg Jan nog een broertje, Kees. Joram en Jan zaten tot de middelbare school bij elkaar op school, maar niet altijd in dezelfde klas. Hun vriendschap leed daar niet onder. Dat kwam ook doordat ze samen voetbalden. Piet voetbalde bij dezelfde club, en zo raakte Joram ook bevriend met Piet. Al was Piet natuurlijk twee jaar ouder, wat op die leeftijd een enorm verschil is. Op een dag kwam Joram thuis met de mededeling dat Piet leukemie had. Hij was met zijn vader naar de huisarts gegaan omdat hij zo moe was, was meteen doorgestuurd naar het ziekenhuis en nog dezelfde dag was de diagnose gesteld. Hij kon beter worden, maar hij kon ook doodgaan. Na twee jaar van hoop en vrees werd duidelijk dat Piet het niet ging redden. Op 2 oktober 1993 overleed Piet, vijftien jaar oud.

Broertje doodJan, inmiddels pianist/componist/singer/songwriter, is de confrontatie met de dood van zijn broer lang uit de weg gegaan, maar vorig jaar maakte hij er samen met zijn vrouw, actrice Kiki Jaski – ‘Groenteman & Vrouw’ – een prachtige muziektheatervoorstelling over, Broertje dood, waar je soms om moet huilen – ik tenminste – maar ook om moet lachen, maar die vooral bewondering wekt voor de manier waarop Jan en Kiki iets invoelbaar maken waar je eigenlijk liever niet aan wilt denken.

Broertje dood van Groenteman & Vrouw is het tweede project in de programmareeks Oostblok Open, voorstellingen die niet in de zaal worden gespeeld maar op spannende, mooie of betekenisvolle locaties in Amsterdam Oost.

De voorstelling is in februari gespeeld in het Nederlands Uitvaart Museum Tot Zover aan de rand van Begraafplaats De Nieuwe Ooster. Van 12 t/m 15 mei en van 26 t/m 29 mei is hij nogmaals te zien. Meer informatie en kaarten kun je hier krijgen. Het filmpje is van oost-online.

Eén nacht, Markovitsj

Voor de NRC schreef ik een recensie over Eén nacht, Markovitsj van Ayelet Gundar-Goshen. Deze werd op 26 februari 2016 gepubliceerd. Je kunt hem hier lezen. Omdat hij hier en daar naar mijn smaak iets te rigoureus is ingekort, publiceer ik hieronder de recensie zoals ik hem oorspronkelijk heb geschreven.

 

Liever de zekerheid van de hel dan de eeuwigheid van de twijfel

 

Eén nacht, Markovitsj is het romandebuut van de Israëlische schrijfster Ayelet Gundar-Goshen (1982), maar haar trefzekere stijl verraadt dat schrijven niet nieuw voor haar is. Ze studeerde psychologie en filmwetenschappen, schreef korte verhalen en scenario’s. De roman is beeldend en sensueel, soms ironisch en verrassend lichtvoetig. Bij oppervlakkige lezing heeft Eén nacht, Markovitsj veel weg van een sprookje. In essentie beschrijft het boek echter de ontstaansgeschiedenis van de staat Israël. Veel van de gebeurtenissen, hoe sprookjesachtig of grotesk ook beschreven, hebben echt plaatsgevonden.

Het boek speelt zich grotendeels af in een dorp in Galilea en bestrijkt de periode van vlak voor de Tweede Wereldoorlog tot kort voor de Zesdaagse Oorlog (1967). Niet de Tweede Wereldoorlog staat centraal, maar de Onafhankelijkheidsoorlog (1947-1949). Joden die tijdig naar Palestina waren ontkomen, dachten liever niet terug aan Europa en richtten zich op de toekomst in het nieuwe land. Zoals Rachel, die het mondaine Wenen ontvluchtte nadat ze had gezien hoe een oude joodse man op straat was vermoord. Eenmaal aangekomen in het dorp trouwt ze met de slager en maakt ze vaatdoeken van haar meegebrachte baljaponnen. Ze waant zich veilig. Totdat het ook in haar nieuwe land oorlog wordt en haar gevoel van veiligheid verdampt.

Hoofdpersoon Jacob Markovitsj is zo onopvallend dat iedereen hem onmiddellijk weer vergeet. Nuttig in tijden van oorlog, maar frustrerend in het sociale leven. Op een nacht betrapt hij een Arabische infiltrant en schiet hem dood. Daarmee redt hij het leven van zijn vriend en dorpsgenoot Zeëv Feinberg, een vrouwenversierder met een grote snor, die ligt te vrijen met de vrouw van de slager. Feinberg en Markovitsj vluchten spoorslags naar Tel Aviv, naar de adjunct-leider van de joodse ondergrondse, een oude kennis die aan de lopende band problemen voor anderen oplost, zonder dat hij zelf krijgt wat hij wil (namelijk Sonja, de verloofde van Feinberg, die hem bedwelmt met haar sinaasappelgeur). Hij stuurt Feinberg en Markovitsj met andere mannen per schip naar Europa om daar met joodse vrouwen te trouwen. Dit was – ook in werkelijkheid – de enige legale manier om joodse vrouwen van de nazi’s te redden. Terug in Tel Aviv laten de jonggehuwden hun huwelijk meteen ontbinden. Voor Feinberg geen probleem: thuis wacht Sonja op hem. Markovitsj echter heeft de mooie Bella toegewezen gekregen en weigert afstand van haar te doen, al is de liefde bepaald niet wederzijds. Dat maakt voor Markovitsj geen verschil: ‘Hij zou met haar samenleven en zijn leven zou een hel zijn. Maar hij had liever de zekerheid van de hel dan de eeuwigheid van de twijfel.’

Zodra Bella Markovitsj’ huis betreedt, wordt het daar ijskoud, alsof zelfs de muren protesteren. Als Bella na een tijdje naar Tel Aviv vertrekt, berust Markovitsj daarin en vergelijkt hij zijn liefde voor haar met de liefde die het joodse volk al tweeduizend jaar voor Israël voelt, zonder dat het land die beantwoordt. Later komt Bella zwanger terug bij Markovitsj, die bereid is het ongeboren kind te accepteren als zijn eigen kind. Vanaf dat moment wordt het weer warm in huis.

Dan breekt de Onafhankelijkheidsoorlog uit. Gundar-Goshens beschrijving heeft iets kluchtigs, zonder respectloos te worden. Feinberg ziet een Arabische vrouw met baby aan voor een infiltrant en schiet hen dood. Hierdoor is hij – zelf net vader geworden – zo van slag dat hij jarenlang apathisch blijft. Markovitsj denkt op het slagveld alleen maar aan Bella en bestormt met drie andere ‘gepassioneerden’ – een gokverslaafde, een manke, voormalig orthodoxe jood en een berooide alcoholist – en hun eveneens gepassioneerde commandant een vesting vol Arabieren. Jacob is de enige overlevende.

Na de oorlog heerst er triomf bij de joden in het land, maar de adjunct weet wel beter. Als hij in de ogen van de verslagen Arabieren kijkt, herkent hij de blik: ‘De blik van iemand die datgene wat hem het allerdierbaarst is aan een ander heeft verloren. […] Zoals hij overal waar hij kwam de sinaasappelgeur van Sonja rook, zo zouden deze mensen tot in lengte van dagen de citrusvruchten en olijven en druiven blijven ruiken die ooit van hen waren geweest.’

Hoewel Gundar-Goshen zich nergens in haar boek expliciet uitlaat over het Israëlisch-Palestijnse conflict, weet ze hier toch heel subtiel aan te geven waar het om gaat en dat ook nog eens in te bedden in de liefdesgeschiedenis.

Intussen zorgt de adjunct er wel voor dat Feinberg zijn treurnis eindelijk kan overwinnen: hij wordt opnieuw naar Europa gestuurd, om Duitse oorlogsmisdadigers op te sporen, en keert terug met een Duitse baby die hij adopteert als dochter. Sonja heeft een belangrijke baan in Tel Aviv, Feinberg zorgt daar voor de kinderen en is gelukkig. Maar vanwege de spot van zijn dorpsgenoten gaat hij terug naar het dorp en wordt weer fulltime boer.

Tien jaar later zijn de ouderen hun passie een beetje kwijtgeraakt en zijn de drie pubers jaloers op hun ouders, die in een echte oorlog hebben gestreden. Ze besluiten naar ‘het rotspaleis in de Jordaanse woestijn’ te gaan, oftewel Petra, in de jaren zestig een geliefd doel voor avontuurlijke Israëlische jongeren, soms met fatale gevolgen. Hoe dat in dit geval afloopt, mag de lezer zelf ontdekken. Wat de lezer hopelijk ook ontdekt – mede dankzij de mooie vertaling van Shulamith Bamberger –  is dat Ayelet Gundar-Goshen kan schrijven en dat we nog veel van haar kunnen verwachten.

 

Ayelet Gundar-Goshen, Eén nacht, Markovitsj. Uit het Hebreeuws vertaald door Shulamith Bamberger. Meridiaan Uitgevers, 365 blz. € 22,50

Hier kun de de recensie lezen zoals hij in NRC Boeken is verschenen.

 

‘Saai? Integendeel!’ Hoogleraar Shlomo Berger overleden (1953-2015)

 

berger_shlomoIn augustus 2015 overleed volkomen onverwacht Shlomo Berger, bijzonder hoogleraar Jiddisje taal en cultuur (in het bijzonder in Nederland). Hij was copromotor van mijn in 2014 verschenen proefschrift. Voor Grine Medine 61 schreef ik het onderstaande in memoriam.

 

Op 19 augustus zag ik in een Facebookbericht van joods edu­­ca­tief centrum Crescas plotseling een foto van Shlomo Berger opdoemen. Ging hij een cursus geven? Toen las ik de be­ge­leidende tekst:

Zojuist bereikte ons het afschuwelijke bericht dat professor Shlomo Berger, bijzonder hoogleraar Jiddische taal en cultuur aan de UvA, na een kort ziekbed is overleden. Professor Berger zou op 1 september 62 jaar zijn geworden.

Aanvankelijk geloofde ik het niet. Shlomo overleden, een van de meest levendige personen die ik kende? Toch was het waar. Na een operatie aan zijn rug kwam hij niet meer bij kennis. Hij overleed na enkele dagen aan een bacteriële infectie. Omdat hij geen familie had in Nederland, hebben zijn naaste collega’s tot zijn laatste uur bij hem gewaakt.

 

Moedertaal

Toen Shlomo Berger rond 1990 uit Israël naar Amsterdam kwam, had hij niet de bedoeling zich met Jiddisj bezig te houden. Hij had oude geschiedenis gestudeerd aan de Ben Goerion-universiteit en aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. Zijn proefschrift, Revolution and Society in Greek Sicily and Southern Italy (1987, handelseditie 1992), had al evenmin iets met Jiddisj te maken. Maar hij had iets wat zijn latere collega’s ontbeerden: Jiddisj was letterlijk zijn moedertaal. Zijn ouders spra­ken Jiddisj, en hoewel Shlomo met Hebreeuws was opgevoed, sprak hij toch vloeiend Jiddisj.

Prof. dr. Rena Fuks-Mansfeld, hoogleraar joodse geschiedenis en docent Jiddisj aan de Universiteit van Amsterdam, liep tegen haar pensioen en moedigde Shlomo aan zijn wetenschappelijke talenten aan het Jiddisj te wijden. En inderdaad begon hij vanaf 1995 colleges Jiddisj te geven, naast onder meer modern Hebreeuws en joodse geschiedenis. Na verloop van tijd organiseerde hij een jaarlijkse collegereeks en een symposium over een Jiddisj onderwerp, waaraan ook heel wat lezers van Grine medine hebben deelgenomen. In 2005 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Jiddische taal en cultuur (in het bijzonder in Nederland)’, vanwege het Menasseh ben Israel Instituut. Al daarvoor was hij een van de initiatiefnemers van het onderzoeksproject ‘Yiddish in the Netherlands, an expression of Ashkenazic culture’.

Zo kwam ik met Shlomo in aanraking. Mijn proefschrift over de Koerant, de in Amsterdam gedrukte Jiddisje krant die in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw verscheen, maakte onderdeel uit van het project. Omdat Shlomo aanvankelijk nog geen hoogleraar was, was hij formeel mijn copromotor, naast promotor Irene Zwiep, maar hun aandeel was gelijkwaardig.

 

Frivool

Aanvankelijk moesten we aan elkaar wennen, Shlomo en ik. Ik had na mijn studies Nederlands, Hebreeuws en Jiddisj de wetenschap verlaten en was de literaire en journalistieke kant op gegaan. Shlomo was een echte wetenschapsman. Toen ik mijn eerste concepthoofdstuk inleverde, vond Shlomo dat veel te frivool. Hij sprak toen de gedenkwaardige woorden: ‘Een proefschrift moet saai en degelijk zijn.’ Maar gaandeweg begonnen we elkaar beter te begrijpen, en toen ik – veel later – grafieken en tabellen had geproduceerd om aan te tonen hoe de redacteur van de Koerant zijn bronnenmateriaal had geselecteerd, reageerde Shlomo oprecht enthousiast. Zó hoorde een proefschrift eruit te zien. Saai? Integendeel!

Dat was ook wel fijn aan Shlomo: als iets in zijn ogen niet deugde, stak hij zijn ergernis niet onder stoelen of banken, wat soms hard aankwam, zeker als hij het per e-mail deed, in zijn lapidaire, niet geheel foutloze Nederlands, maar als hij iets goed vond, liet hij dat ook duidelijk blijken.

Shlomo is in stilte begraven in Israël, maar op 15 oktober hebben we hem in Amsterdam herdacht in een volle zaal met toespraken en muziek, waarbij je alleen maar kon denken: wat jammer dat hij het zelf niet meer kan meemaken.■

 

Hier kun je het artikel als PDF lezen.

Amos Oz, Judas

kaft JudasNu wordt het toch wel eens tijd dat ik iets schrijf over mijn meest recente vertaling, de roman Judas van Amos Oz, verschenen bij De Bezige Bij. Er was haast bij toen ik in het voorjaar aan de vertaling begon, want Oz zou de openingslezing houden bij de Nexus-conferentie Waiting for the Barbarians op 14 november 2015, en dan moest er natuurlijk wel een boek klaarliggen dat hij en passant kon signeren voor de bezoekers van de conferentie. Dat is gelukt, op het nippertje. In vijf maanden tijd driehonderd Hebreeuwse pagina’s in bijna vierhonderd Nederlandse pagina’s vertalen, misschien zijn er mensen die er hun hand niet voor omdraaien, maar ik vond het veel. Toch is het geen flitsvertaling geworden; ik heb gewoon (bijna) al mijn andere bezigheden terzijde geschoven. Niet iets om vaak te doen, maar het resultaat mag er zijn, al zeg ik het zelf. Dat ligt uiteraard maar voor een beperkt deel aan de vertaling; het is gewoon een heel mooi boek. Ik ga hier niet uitgebreid de inhoud navertellen; dat is naar mijn smaak in sommige recensies – hoe lovend ook – al te veel gebeurd. Niet dat Judas nu direct een thriller is, maar het boek bevat wel een aantal raadsels die geleidelijk aan worden opgelost. Toch een tipje van de sluier:

Het verhaal speelt zich af in een somber oud huis in Jeruzalem in de winter 1959-1960, en wie wel eens een winter in Jeruzalem heeft doorgebracht, weet hoe deprimerend die kan zijn, met regen, wind, druipende cipressen en armzalige petroleumkacheltjes. Hoofdpersoon Sjmoeël Asj, student aan de Jeruzalemse universiteit, wordt door zijn vriendin in de steek gelaten, zijn vader is  failliet gegaan en kan hem geen studietoelage meer geven, en hij is vastgelopen in zijn zo veelbelovend begonnen scriptie, waarin hij wilde bewijzen dat Judas niet de verrader van Jezus was, maar juist de enige die écht in hem geloofde. Sjmoeël besluit zijn studie te staken en ergens in de Negev-woestijn nuttig werk te zoeken. Maar dan valt zijn oog op een briefje op het prikbord bij de universiteitskantine: student gezocht om een invalide oude man ‘s avonds gezelschap te houden. Sjmoeël gaat erop af en ontmoet in het eerdergenoemde sombere huis Gersjom Wald, een typische intellectueel die niets liever wil dan zijn mening laten horen. Helaas is hij door zijn handicap aan huis gekluisterd en heeft hij geen publiek. Daar moet Sjmoeël in voorzien, die zelf ook wel van een stevige discussie houdt. In het sombere huis woont ook nog een beeldschone vrouw van een jaar of vijfenveertig, Atalja Abarbanel. Sjmoeël wordt op slag verliefd op haar, maar zij speelt een soort kat- en muisspel met hem. Sjmoeël komt er gaandeweg achter dat Gersjom en Atalja nog steeds leven met de tragedie die hun in de Onafhankelijkheidsoorlog van 1947-1948 is overkomen. En door dit alles loopt het thema van Judas, in de ogen van de christenen de klassieke verrader en het prototype van de onbetrouwbare jood. Maar in zijn gesprekken met Gersjom en Atalja komt Sjmoeël erachter dat de scheidslijn tussen verraad en liefde heel dun is.

Judas is de eerste echte roman van Amos Oz na Een verhaal van liefde en duisternis (2002; vertaling 2005), en ik vind het een van zijn beste boeken. Een van zijn hoogtepunten dus.

De openingslezing van Waiting for the Barbarians wordt overigens, samen met de bijdragen van de sprekers op de conferentie, in Nederlandse vertaling gepubliceerd in Nexus 71, dat in het voorjaar van 2016 verschijnt.

 

P.S. De dag na de Nexuslezing, op 15 november 2015, was Amos Oz te gast bij Buitenhof, waar hij geïnterviewd werd door Pieter-Jan Hagens. Hieronder het interview in beeld:

 

P.S. Op 1 december werd ‘Judas’ door het boekenpanel van De Wereld Draait Door verkozen tot Boek van de Maand november 2015: zie hieronder.

Amos Oz krijgt Zuid-Koreaanse prijs

Amos Oz heeft weer een Prestigieuze Prijs gewonnen. Nee, niet die; dat horen we hopelijk over een week. Het gaat om de Park Kyong-ni-prijs, de belangrijkste literaire prijs van Zuid-Korea, aldus Haaretz. Zou de jury deze passage uit zijn roman De derde toestand wel gelezen hebben? Dat is trouwens een van mijn favoriete boeken van Oz. Het gaat over Fima, een morsige man van middelbare leeftijd met het hart op de goede plaats, die in de winter van 1989 door Jeruzalem zwerft. Ik zie dat ik hem nog niet bij mijn Hoogtepunten heb opgenomen. Dat moet binnenkort wel gebeuren!

De derde toestand

Nu toch echt verschenen: ‘Het eerbetoon’ van A.B. Yehoshua

Eerder berichtte ik over de nogal moeizame totstandkoming van mijn vertaling van de roman Het eerbetoon van A.B. Yehoshua. En toen het dan eindelijk zou verschijnen, werd het ‘om publiciteits-technische redenen’ toch weer uitgesteld. Maar vanmiddag kreeg ik een grote doos bezorgd met daarin acht kersverse exemplaren van Het eerbetoon. Wat die ‘publiciteits-technische redenen’ nu precies behelsden, is mij niet duidelijk geworden, maar laten we hopen dat ze helpen bij het aan de mens brengen van het boek. Misschien heeft het te maken met het feit dat Yehoshua op 13 november aanwezig zal zijn op Crossing Border in Den Haag.

Waar het boek over gaat, kun je lezen in het bericht waaraan ik hierboven al refereerde. En ja, die vage figuren op het omslag zijn inderdaad Don Quichot en Sancho Panza. Maar wat die er mee te maken hebben, dat ga ik niet verklappen.016

Het eerbetoon

EerbetoonEindelijk is het zo ver: eind juli* komt mijn vertaling Het eerbetoon van A.B. Yehoshua uit bij de Wereldbibliotheek. Het was een project met hindernissen. Eerst kwam Onder vrienden van Amos Oz ertussendoor, die om een reden die ik niet precies meer weet voorrang moest krijgen, toen eiste de voltooiing van mijn proefschrift alle aandacht op. Daardoor verschijnt de roman een stuk later dan de bedoeling was. De Wereldbibliotheek heeft dat – soms knarsetandend – geaccepteerd en daar ben ik de uitgeverij dankbaar voor. Minder dankbaar ben ik voor het feit dat de Wereldbibliotheek weinig vertrouwen lijkt te tonen in de kennis en de deskundigheid van de vertaler, en het is niet voor het eerst dat ik dit merk. Zo heb ik nooit de concept-aanbiedingstekst onder ogen gehad. Ik kan me voorstellen dat het voor een kleine uitgeverij onmogelijk is om alle uitgaven van voor tot achter te lezen, maar vraag dan even advies aan de deskundige bij uitstek: de vertaler. Niemand leest een boek zo grondig als de vertaler. Helaas, niet gebeurd. Met als gevolg  dat in de aanbiedingsprospectus nu een paar gênante fouten staan. Bijvoorbeeld dat de twee hoofdpersonen met elkaar getrouwd zijn, terwijl ze dat nu juist niet zijn, iets wat nogal een belangrijke rol speelt in het boek. Bovendien wordt er naar mijn smaak te veel van de plot verklapt. Gelukkig kreeg ik – desgevraagd – vóór publicatie van het boek nog wel de concept-flaptekst onder ogen, die vrijwel identiek was aan de aanbiedingstekst. Daar heb ik dus een beetje in zitten schrappen en volgens de redacteur zijn mijn wijzigingen overgenomen. Dat hopen we dan maar. Maar intussen wordt het boek door allerlei boekhandels al aangekondigd, onder meer door Athenaeum, waarbij gebruikgemaakt wordt van die foutieve aanbiedingstekst. Dat is jammer en daarom geef ik hieronder de flaptekst zoals die hopelijk achter op het boek verschijnt:

 

A.B. Yehoshua, Het eerbetoon

Jaïr Mozes, een Israëlische regisseur op leeftijd, reist naar Santiago de Compostella als eregast bij een retrospectief dat aan zijn films is gewijd. Hij wordt vergezeld door Ruth, de actrice die in veel van zijn films de hoofdrol heeft gespeeld.

Op hun hotelkamer hangt een reproductie van een schilderij met een beroemd thema, de caritas romana, ‘Romeinse barmhartigheid’: een jonge vrouw geeft haar tot de hongerdood veroordeelde vader uit barmhartigheid de borst. Dit schilderij doet Mozes denken aan een soortgelijke scène in een van zijn films waarin Ruth de hoofdrol speelde. Die scène heeft een grote rol in het leven van Mozes en Ruth gespeeld en leidde tot een breuk met zijn geniale scenarioschrijver, Sjaoel Trigano. Terug in Israël probeert Mozes opnieuw met hem in contact te komen.

Yehoshua’s verhaal over schuld, vergeving en barmhartigheid is op indrukwekkende wijze vervlochten met klassieke thema’s als de caritas romana en de reis van Don Quichot en Sancho Panza. Dat maakt Het eerbetoon tot een hedendaagse klassieker van een van de grootste Israëlische auteurs van onze tijd.

 

Tot zover de flaptekst. Verder is ook de titel geheel buiten mijn medeweten tot stand gekomen, maar dat laat ik nu maar even zitten. Genoeg gezeurd. Veel plezier met lezen!

 

* Eind juli besloot de Wereldbibliotheek ‘om publiciteits-technische redenen’ de uitgave van het boek tot een nog nader te bepalen datum uit te stellen. Zoals je hier kunt lezen, is het boek uiteindelijk begin september 2015 verschenen.