Martelen uit gehoorzaamheid. Herbert Kelman: ‘Beulen doen gewoon hun werk’

Lang geleden, begin jaren negentig van de vorige eeuw, werkte ik mee aan MRM Mensenrechtenmagazine, een maandblad dat was opgericht door (voormalige) redacteurs van Wordt Vervolgd, het ledenblad van Amnesty International. Helaas wist het blad niet voldoende abonnees aan zich te binden en heeft het maar één jaar bestaan.

Voor het tweede nummer (februari 1992) interviewde ik de sociaal-psycholoog dr. Herbert C. Kelman (Wenen 1927), destijds hoogleraar sociale ethiek aan Harvard University. Ons gesprek ging vooral over de vraag hoe het komt dat ‘normale’ mensen onder bepaalde omstandigheden op bevel van hogerhand bereid zijn dingen te doen die ze normaal gesproken moreel verwerpelijk zouden vinden. Kelman zag als joods jongetje zelf in 1938 de nazi’s Oostenrijk binnen marcheren en maakte mee hoe Duitse soldaten op bevel van hun superieuren op straat willekeurig mensen in elkaar sloegen. Kelman ontkwam met zijn ouders tijdig naar Amerika, maar zijn ervaringen lieten hem niet los. Dat resulteerde onder meer in het schrijven (samen met V. Lee Hamilton) van het standaardwerk Crimes of Obedience (1989). Hierin proberen de auteurs antwoord te geven op bovenstaande vraag.

Kelmans boek en ons gesprek erover maakten destijds diepe indruk op mij en dat is nu, 25 jaar later, nog niets veranderd. Zeker nu er in Amerika net een president is aangetreden die het duidelijk niet op moslims heeft voorzien, terwijl er in diverse Europese landen geestverwanten in de startblokken staan om misschien wel premier of president te worden. Moeten we ons gaan voorbereiden op een nieuwe oorlog, een nieuwe genocide zelfs? Wie zal het zeggen. In elk geval is het goed om waakzaam te zijn en Kelmans analyse te lezen.

Als je hier klikt, kun je het artikel als PDF lezen. Het verscheen oorspronkelijk in MRM Mensenrechtenmagazine 1e jaargang, nummer 2 (februari 1992), p. 28-29

P.S. Herbert Kelman wordt in maart negentig jaar en is nog steeds actief, aldus zijn Harvard-website.

Verliefd op een Palestijn? Dat mag je niet lezen

Aan een Israëlische minister dankt deze schrijver het succes van haar roman over de liefde tussen een Palestijn en een Israëlische.

Dorit Rabinyan met het betwiste boek. Foto AFP

Al voordat het boek in enige taal was vertaald, was de Israëlische roman Grensleven van Dorit Rabinyan (1972) wereldnieuws. Een voorstel om het boek op een leeslijst voor middelbare scholieren te zetten werd door het ministerie van Onderwijs afgewezen omdat het ging over een liefdesrelatie relatie tussen een Israëlische vrouw en een Palestijnse man. Dat zou de leerlingen maar op verkeerde ideeën brengen.

Nu mag Israël een rechtse regering hebben, er zijn voldoende linkse intellectuelen die bij een dergelijk besluit luidkeels hun ongenoegen laten blijken. Amos Oz stelde voor dan ook maar meteen de Bijbel te verbieden wegens de vele ‘ongeoorloofde’ verbintenissen die daarin voorkomen, anderen spraken simpelweg van censuur en racisme. De minister van Onderwijs schrok er een beetje van en voerde zwakjes aan dat hij niet van plan was het boek te verbieden. Natuurlijk werd Grensleven daarop onmiddellijk een bestseller. Intussen is de Nederlandse vertaling verschenen.

Niet dat er in Israël nooit eerder romans zijn geschreven over relaties tussen Israëli’s en Palestijnen. Bekende schrijvers als A.B. Yehoshua, Sammy Michaël en Yoram Kaniuk deden dit jaren geleden al. Maar nooit was er zoveel ophef over als nu. Voor Dorit Rabinyan is het een nieuw onderwerp. Ze debuteerde, 22 jaar oud, in 1995 met Perzische bruiden, dat in 1999 werd gevolgd door Onze bruiloften, beide in het Nederlands vertaald door Ruben Verhasselt. Het zijn sprookjesachtige romans, deels gebaseerd op verhalen van haar uit Iran afkomstige familie. Na haar vroege debuut werkte Rabinyan onder meer voor de Israëlische televisie en voor kranten, maar haar derde roman liet tot 2014 op zich wachten.

Grensleven is minder bloemrijk dan haar eerdere boeken en verre van sprookjesachtig, maar gebleven is de subtiele, melancholieke stijl. Het verhaal is simpel. De Israëlische vertaalster Liat studeert met een Fulbrightbeurs een aantal maanden in New York, de Palestijnse Hilmi woont daar al een paar jaar en begint zich te ontwikkelen tot een succesvol kunstschilder. In de herfst van 2002, ruim een jaar na de aanslagen van 11 september, ontmoeten ze elkaar min of meer toevallig in een café, en ze worden onmiddellijk verliefd. Ver van huis maakt de kloof tussen Israëli’s en Palestijnen plaats voor een gevoel van verbondenheid tussen twee jonge mensen uit het Midden-Oosten die bij elkaar schuilen voor de ijzige kou van de New-Yorkse winter.

Natuurlijk zijn er ongemakkelijke momenten, bijvoorbeeld als Liat vertelt over haar diensttijd begin jaren negentig en beseft dat haar toenmalige vriendje als helikopterpiloot misschien huizen van Hilmi’s familie of vrienden heeft beschoten. Of als Hilmi bijna terloops meedeelt dat hij in die tijd als vijftienjarige in de gevangenis zat wegens het tekenen van een Palestijnse vlag op een muur en daar vernederd werd door Israëlische soldaten.

Soms barst een van de twee in woede uit, maar vaker voelen ze verbazing, bijvoorbeeld als Hilmi vertelt dat je vanaf een hoog punt in Ramallah de zee bij Tel Aviv kunt zien. De zee waarnaar hij zo verlangt, die zo dichtbij is en toch zo onbereikbaar. Toch wint altijd weer de liefde, het gevoel dat ze bij elkaar horen, de geborgenheid.

Niettemin houdt Liat zichzelf vanaf het begin voor dat deze liefde eindig is. Als ze in het voorjaar naar Israël terugkeert, moet het afgelopen zijn. Ze wil ook per se niet dat haar ouders van de relatie weten. Wat dat betreft had de minister van Onderwijs zich geen zorgen hoeven maken. Liat is een keurig Israëlisch meisje, dat terugschrikt voor de problemen van een huwelijk met een Palestijn. Rabinyan laat juist zien hoe bang de meeste Israëli’s zijn om openlijk contacten aan te gaan met Palestijnen. Hilmi accepteert ogenschijnlijk dat zijn relatie met Liat na haar terugkeer naar Israël geen kans meer maakt. Het laatste deel van het boek en de onverwachte afloop suggereren echter iets anders.

Grensleven bevat explosief materiaal, maar Rabinyan is niet uit op een explosie. Hoewel het boek vanuit het perspectief van Liat is geschreven, is het niet bevooroordeeld of karikaturaal. Juist de subtiele en tegelijkertijd realistische beschrijving van de liefdesgeschiedenis laat zien hoe tragisch de situatie is voor zowel Israëli’s als Palestijnen.

 

Dorit Rabinyan, Grensleven. Roman. Uit het Hebreeuws vertaald door Ruben Verhasselt. Atlas Contact, 368 blz. € 24,99 ♦♦♦♦◊

 

Dorit Rabinyan trad op vrijdag 20 januari en zaterdag 21 januari 2017 op bij Winternachten in Den Haag: www.writersunlimited.nl.

 

Dit artikel verscheen verscheen oorspronkelijk in NRC Boeken van 20 januari 2017. Lees het hier als PDF.

 

 

Leonard Cohen is dood. Maar ‘Hallelujah’ leeft voort, ook in het Jiddisj

leonard-cohenZe sloegen dus wel ergens op, al die toespelingen rond de verschijning van zijn laatste album: Leonard Cohen is nu echt dood. Ik vond hem soms moeilijk te volgen in zijn spirituele zoektochten: Jezus, Boeddha, zelfs bij die enge Scientology-beweging blijkt hij een tijdlang gezeten te hebben. Toch is de joodse traditie waarin hij is grootgebracht ook altijd aanwezig gebleven in zijn werk. Sommige van zijn teksten zijn zelfs letterlijke vertalingen van joodse gebeden. Maar het waren vooral zijn melancholieke stem en muziek die hem voor mij onweerstaanbaar maakten en nog steeds maken, vanaf de eerste LP die ik kocht in de jaren zeventig tot zijn laatste album op Spotify. Omdat het wereldwijde web al dichtgeslibd raakt met opnamen van de grote bard zelf, plaats ik hier de Jiddisje versie van ‘Hallelujah’ door Daniel Kahn. Van tevoren was ik sceptisch: Kahn is geen Cohen, Jiddisj is geen Engels, maar het werkt. En ken je geen Jiddisj, snap je die Hebreeuwse letters niet: luister gewoon en je zult merken dat je er best wat van begrijpt, zelfs zonder de Engelse ondertiteling.

Daniel Kahn zingt en speelt ‘Hallelujah’. Hier vind je meer informatie over deze ‘punk-klezmer’-zanger. De Jiddisje vertaling was een initiatief van het Amerikaans-Jiddisje blad Forverts.

Kasrilevke leeft!

zomernummer-2016Honderd jaar geleden blies de Jiddisje schrijver Sjolem Alejchem in New York zijn laatste adem uit. Hij was in zijn tijd (1859-1916) een van de bekendste Jiddisje schrijvers. Niet alleen in de Oekraïne, toen onderdeel van het Russische Rijk, waar hij was opgegroeid, maar ook in Oost- en Midden-Europa, en in Amerika, waarheen veel van zijn vroegere joodse landgenoten inmiddels geëmigreerd waren, op de vlucht voor pogroms en armoede. Lang na zijn dood, in de jaren zestig en zeventig, werd zijn bekendste creatie Tevje der milchiker, oftewel Tevje de melkboer, ook buiten joodse kring bekend als hoofdpersoon in de Amerikaanse musical en film Fiddler on the Roof, in het Nederlands opgevoerd als Anatevka. De laatste jaren zijn er ook aardig wat boeken van Sjolem Alejchem in het Nederlands vertaald. De meeste heb ik gerecenseerd in NRC Handelsblad. Je kunt de recensies hier nog lezen.  

Het literaire tijdschrift Grine medine, voor liefhebbers van de Jiddisje taal, dat normaal gesproken één keer per kwartaal verschijnt voor donateurs van de Stichting Jiddisj, heeft dankzij een subsidie van de Stichting Collectieve Maror-gelden begin september een dubbelnummer uitgebracht, dat ook als boek verkrijgbaar is, Kasrilevke leeft!. Vanwege de honderdste sterfdag van Sjolem Alejchem bestaat dit boek vrijwel helemaal uit nog niet eerder in het Nederland verschenen vertalingen van Sjolem Alejchem.

sjolem-alejchemJe kunt het boek kopen in diverse boekhandels in en om Amsterdam, zoals Boekhandel Van Rossum., waar op 4 september 2016 de presentatie plaatsvond. Bij andere boekhandels is het te bestellen. Mocht dat niet lukken, dan kun je het ook rechtstreeks bestellen via uitgeverij Amphora Books. Meer informatie over Sjolem Alejchem, de Stichting Jiddisj en Grine medine kun je vinden op de website van Grine medine.

 

Kasrilevke leeft! Bij de honderdste sterfdag van Sjolem Alejchem. Grine medine 63/64 (september 2016). Vertaling uit het Jiddisj: Daniël van den Berg, Fred Borensztajn, Willy Brill, Annelize Dresch, Justus van de Kamp, Nico ter Linden, Hilde Pach, Tanja Rubinstein, Henriette Silverberger, Ruben Verhasselt, Ariane Zwiers. Illustraties: Ieke Spiekman. Uitgave: Stichting Jiddisj/Uitgeverij Amphora Books, Amsterdam 2016

Alweer twee jaar geleden: gepromoveerd op oude kranten

Dr. Pach 2Twee jaar geleden alweer: mijn promotie aan de UvA over de Koerant, de oudste Jiddisje krant ter wereld (Amsterdam 1686-1687). Facebook was zo vriendelijk me eraan te herinneren. Je kunt het proefschrift nog steeds in digitale vorm lezen in de proefschriftenbank van de UvA. Meer informatie in dit bericht op deze website. Intussen staat de bul nog steeds naast de prullenbak in de huiskamer; in de gang staan nog een paar dozen met exemplaren van het papieren proefschrift, en verder is er alweer zoveel gebeurd dat ik nog niet nagedacht heb over de vraag wat ik met het proefschrift wil en óf ik er iets mee wil. Misschien heeft dat ook te maken met het feit dat bijna een jaar geleden mijn copromotor prof. dr Shlomo Berger overleed, volstrekt onverwacht.

Op de dag van de promotie werd ik door Het Parool uitgeroepen tot ‘Amsterdammer van de dag’. Ook een hele eer natuurlijk! Ik werd niet op straat nageroepenHildeAdammervddag, maar af en toe ontmoet ik nog wel eens iemand die me daarvan herkent.

Mocht je het proefschrift in boekvorm willen lezen, dan heb ik nog een paar exemplaren in de aanbieding. Maar wees gewaarschuwd: hoe interessant ik het onderwerp ook vind, ik zou het niet aanraden voor een ontspannen strandvakantie. Daarvoor verwijs ik je liever naar de afdeling Vertalingen op deze website. Zo, dat was wel weer genoeg zelfpromotie.

Panter in de kelder

20160615_142315174_iOSDe roman Panter in de kelder van Amos Oz verscheen oorspronkelijk in 1995. Mijn vertaling kwam in 1998 uit bij Meulenhoff. Ruim een half jaar na de verschijning van Oz’ succesvolle roman Judas (2015) komt De Bezige Bij met een herdruk van Panter in de kelder. Qua omvang en onderwerp zou je het een ‘Judas light’ kunnen noemen, ‘light’ omdat het eerder een novelle is dan een roman, en ‘Judas’ omdat ook hier de dunne scheidslijn tussen vriendschap en verraad een belangrijke rol speelt. Maar daarmee zouden we hoofdpersoon Profi (12) toch tekortdoen: zijn zorgen en dilemma’s zijn minstens zo groot als die van Sjmoeël, de hoofdpersoon van Judas. Het boek speelt zich af in Jeruzalem in de zomer van 1947, kort voor de stichting van de staat Israël. Profi en zijn twee vriendjes hebben een ondergrondse organisatie opgezet en zijn vast van plan de Engelsen te verjagen, de ‘vijanden’ die het dan nog voor het zeggen hebben in het mandaatgebied Palestina. Profi en zijn vrienden zijn bezig een raket te ontwerpen die vanuit hun achtertuin een rechtstreekse aanval zal doen op het paleis van de Engelse koning in Londen. Maar dan ontmoet Profi een Engelse politieagent die hem leert schaken en hem de aandacht schenkt die hij thuis zo mist. Dit plaatst Profi voor een dilemma. Zijn omgang met een vijandelijke agent moet als verraad beschouwd worden, maar het verloochenen van de vriendschap die hij voor de agent voelt, is  misschien nog wel erger. Zie ook de website van De Bezige Bij.

Lees hier de eerste drie hoofdstukken van het boek.

Filmpje. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 250 jaar

MvvOostendorperelid

(Foto: Monique Shaw)

Ter ere van het 250-jarig bestaan van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde interviewde Marc van Oostendorp, taalkundige en onderzoeker aan het Meertens Instituut, drie prominente leden van de Maatschappij, én een lid dat na vijftien jaar slapend lidmaatschap eindelijk eens op een vergadering kwam. Dat laatste lid was ik. Van de interviews maakte hij vier filmpjes, die te zien zijn op Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek en op de website van de Maatschappij.

Marc (links op de foto) werd trouwens tijdens de jubileumbijeenkomst in Leiden, in aanwezigheid van koning Willem Alexander, door voorzitter Wijnand Mijnhardt benoemd tot erelid, vanwege zijn gebruik van de sociale media om de neerlandistiek en taal in het algemeen onder de aandacht te brengen.

Een impressie van de jubileumviering vind je hier.

 

 

Mijn school gesloopt voor een brug!

Twee weken geleden reed ik nog langs mijn oude lagere school, de Mr. G.A.E.B. Meijerschool in de Utrechtse wijk Oog in Al. Ik wist dat hij binnenkort gesloopt zou worden en bedacht dat ik er eigenlijk een foto van zou moeten maken. Maar ja, we hadden haast, dus we reden door. Een paar dagen later zag ik bijgaande foto op de FacebookpaMrGAEBMeijerschoolgina van mijn zusje. Het was zover! De bijbehorende kleuterschool De Specht is al jaren geleden gesloopt, het ziekenhuis waar ik geboren ben bestaat niet meer, welke tastbare herinneringen van mijn vroege jeugd blijven er eigenlijk nog overeind?

De reden van de sloop van de school is de bouw van een fietsersbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal, om Oog in Al met de wijk Leidsche Rijn te verbinden. En daar las ik vanavond een tweet over van mijn broer, waarin een artikel van het adviesbureau Leven op Daken werd aangehaald. Op de website van Leven op Daken vond ik nog een uitgebreider artikel over de totstandkoming van de brug.

Er is lang vergaderd over het ontwerp van de brug. Een comfortabele fietsersbrug heeft een lange aanloop nodig om te voorkomen dat de helling te steil wordt, en het was moeilijk om daarvoor ruimte te vinden in de dichtbebouwde woonomgeving waar de brug moet komen. Maar het ei van Columbus is gevonden: er is al een nieuwe school gebouwd, die deze maand officieel werd geopend, en de oprit van de brug komt over het dak van de school te lopen!

DafneSchippersbrugDe brug wordt genoemd naar de atlete Dafne Schippers, die hem eind dit jaar zal openen. De naamgeving getuigt van groot vertrouwen. Weliswaar bevat de naam  Dafne Schippers veel symboliek: Dafne komt zelf uit Oog in Al en zat in Leidsche Rijn op school. Bovendien refereert haar achternaam aan de schippers die er regelmatig onderdoor gaan varen. Maar als Dafne straks niet met het vereiste aantal gouden medailles terugkomt uit Rio, zal men zich in Utrecht misschien toch even achter de oren krabben.

Nou ja, dat zien we dan wel weer. Gelukkig blijft de school wel een Montessorischool, zij het niet meer genoemd naar de in mijn tijd al vergeten plaatselijke notabele Mr. G.A.E.B. Meijer. Hij heet tegenwoordig gewoon Montessorischool Oog in Al.

Met opgeheven hoofd. Kunstenaars over de oorlogsjaren

Weerbare democratie bladHet is weer mei en dat betekent extra aandacht voor de Tweede Wereldoorlog. Voor het Historisch Nieuwsblad schreef ik een artikel over een enigszins curieuze tentoonstelling over het Nederlandse verzet. Hieronder een fragment:

 

 

In de Nieuwe Kerk in Amsterdam was in 1946 een expositie over het verzet te zien. Tien kunstenaars toonden uitvoerig het lijden en het protest van de Nederlandse bevolking. Alleen de Jodenvervolging kwam nauwelijks aan bod.

 

 

‘Grote schilderingen beelden de voortdurende aanvallen op ons materiële en geestelijke leven uit, goed gekozen en overzichtelijk gerangschikt materiaal verschaft de historische documentatie. Wij zien hoe onvoorbereid ons volk tegenover de inval van Mei 1940 stond, hoe de verslagenheid van de bevolking door de Nazi’s gebruikt werd om stelselmatig en geraffineerd de onderdrukking en uitplundering te organiseren, totdat de Februaristaking als een klaroenstoot door ons land ging.’ Dat schreef het communistische blad De Waarheid in 1946 over de expositie Weerbare Democratie in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

Op 1 maart van dat jaar had premier Willem Schermerhorn de tentoonstelling geopend, die was georganiseerd door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit. De vormgeving ervan was ongebruikelijk. De expositie bestond grotendeels uit panelen waarop belangrijke momenten en symbolen van het verzet waren uitgebeeld.

Tien kunstenaars hadden eraan meegewerkt. Hun namen werden bekendgemaakt, maar de panelen waren niet gesigneerd, om de gezamenlijkheid van het project en van het verzet te benadrukken. Voorwerpen waarvan verzetslieden gebruik hadden gemaakt, waren nauwelijks tentoongesteld; wel stond er een complete drukpers om valse identiteitsbewijzen te vervaardigen.

 

De rest van het artikel kun je in het Historisch Nieuwsblad (nr. 5, mei 2016) lezen. Kijk op de website om meer te weten te komen.
P.S. Het lezen van dit artikel in het Historisch Nieuwsblad bracht lezer Jaap van Rossum tot de volgende reactie:

In ons familiearchief ben ik enige tijd geleden al eens de catalogus tegengekomen van de tentoonstelling Weerbare Democratie. Uw artikel in het laatste nummer  van het Historisch Nieuwsblad was daarom voor mij extra boeiend, omdat ik het boekje en de tentoonstelling nu beter kan ‘plaatsen’.

Mijn vader heeft deze tentoonstelling bezocht op zaterdag 16 maart 1946. Dat weet ik precies, omdat zich in het catalogusboekje een ‘Ausweis’ bevond, waarop dit vermeld staat. Het is waarschijnlijk een zelfde soort persoonsbewijs dat Koningin Wilhelmina oftewel Gravin Van Buren ontving, zoals u schreef.

Toen ik dit valse persoonsbewijs voor het eerst zag, maakte dit qua vormgeving (neem bijv. alleen al die stempels

met hakenkruisen en adelaars) op mij wel een enigszins bizarre indruk; zie beide bijgaande afbeeldingen, die de voor- en achterkant van Ausweis 11448 weergeven.

Ik heb nog even de oude zakagenda van mijn vader opgezocht. Daar staat inderdaad in dat hij op zaterdag 16 maart 1946 in de Nieuwe Kerk is geweest. Hij was daar overigens niet alleen, maar met mijn moeder (Stien Kruse). Ik heb echter maar één Ausweis teruggevonden, dus mogelijk kreeg niet iedere bezoeker zo’n document.

Het lettertype van de typemachine waarmee de kaart is ingevuld, lijkt bij nadere beschouwing verdacht veel op dat van de schrijfmachine die mijn vader destijds zelf gebruikte (een toen al antieke Hammond, die ik overigens nog steeds in huis heb). Ik sluit dus niet uit dat mijn vader de kaart achteraf zelf heeft ingevuld. Maar zeker weten doe ik dit natuurlijk niet. Navragen kan helaas niet meer, aangezien mijn vader al in 1982 is overleden en mijn moeder in 1994.

.

Meer informatie over mijn vader staat op http://home.kpn.nl/javaros/Onwindex.htm

Lof van de schiereilanden

normal_Omslag_Nexus_71Op zaterdag 14 november 2015 vond in Amsterdam de Nexus-conferentie Waiting for the Barbarians plaats. Toonaangevende intellectuelen uit Het Midden-Oosten, Amerika en Europa kwamen bijeen om te discussiëren over de vragen als: waarom zijn er nog altijd barbaren? En hoe beschaafd zijn wij zelf eigenlijk? Na afloop van de conferentie schreven de sprekers een essay over deze twee grote vragen, die nu in Nederlandse vertaling onder de titel ‘Wachten op de barbaren’ gebundeld zijn in Nexus 71 (2016), samen met de door mij vertaalde openingslezing door de Israëlische schrijver Amos Oz. De conferentie kreeg een onheilspellend actuele lading na de dodelijke aanslagen die de dag ervoor in Parijs waren gepleegd. Hieronder zijn de eerste alinea’s te lezen van de lezing van Amos Oz.

 

Lof van de schiereilanden

Amos Oz

 

Dit is een ochtend van ontsteltenis en verdriet. We leven mee met de onschuldige slachtoffers, hun familieleden, Parijs, Frankrijk, de mensheid. Hier volgen enkele regels die ik vlak na 11 september schreef en die ik vandaag graag wil herhalen: ‘Er is in de wereld maar één macht die fanatieke islamisten in bedwang zou kunnen houden en zelfs zou kunnen verslaan, en die komt van de gematigde moslims. Wij wachten nu allemaal af totdat gematigde moslims van zich laten horen, zelfs actie ondernemen.’

Dames en heren, laat me beginnen met een persoonlijke ontboezeming. Sinds jaar en dag sta ik om vier uur ’s ochtends op. Een wandeling voor de dageraad brengt veel dingen terug tot de juiste proporties. Wanneer bijvoorbeeld in het nieuws van de avond daarvoor een politicus woorden heeft gebruikt als ‘voorgoed’, of ‘voor altijd en eeuwig’ of ‘nog in geen miljoen jaar’, dan kan ik de stenen in de woestijn of de sterren boven het stadspark zachtjes horen lachen om het tijdsbesef van die politicus.

Nog steeds voor zonsopkomst ga ik terug naar huis, zet een kop koffie, ga aan mijn bureau zitten en begin mezelf vragen te stellen. Ik vraag niet waar het heen gaat met de wereld, of welke kant we op moeten. Ik vraag mezelf: ‘Hoe zou het zijn als ik hem was, hoe zou het zijn als ik haar was? Wat zou ik voelen, willen, vrezen en hopen? Waar zou ik me voor schamen, in de hoop dat niemand er ooit achter komt?’

Het is mijn vak om in andermans schoenen te gaan staan, of zelfs in zijn of haar huid te kruipen. Ik word gedreven door nieuwsgierigheid. Ik was een nieuwsgierig kind. Bijna alle kinderen zijn nieuwsgierig. Er zijn echter maar weinig mensen die nieuwsgierig blijven als ze volwassen zijn en oud worden.

We weten allemaal dat nieuwsgierigheid een noodzakelijke voorwaarde is, de eerste voorwaarde zelfs, voor elk intellectueel of wetenschappelijk werk. Maar ik wil hieraan toevoegen dat ik nieuwsgierigheid ook beschouw als een morele deugd. Een nieuwsgierig mens is een iets beter mens, een betere ouder, betere partner, buurman of -vrouw en collega dan een niet-nieuwsgierig mens. Een nieuwsgierig mens is ook een betere geliefde.

Ik zou willen opperen dat nieuwsgierigheid, naast humor, het belangrijkste tegengif vormt tegen fanatisme. Fanatici hebben geen gevoel voor humor en zijn zelden nieuwsgierig. Want humor ondermijnt het fanatisme, terwijl nieuwsgierigheid het risico van avontuur met zich meebrengt, dingen ter discussie stelt en je soms zelfs laat ontdekken dat je eigen antwoorden fout waren.

Dat brengt me op de voornaamste rol van literatuur in het bijzonder en van kunst in het algemeen. Hun grootste verdienste is niet het aandringen op sociale hervorming of het uitoefenen van politieke kritiek. U weet dat de achtertuinen van de filosofie en de theologie bezaaid zijn met de geraamtes van romanschrijvers en dichters die wilden wedijveren met filosofen en theologen, met ideologen en zelfs met profeten. Een enkeling is daar ook in geslaagd, maar daar gaat het niet om. Ook al kan slechte literatuur heel belangrijke en positieve morele boodschappen bevatten, het blijft slechte literatuur.

amos_ozHet kenmerk van goede literatuur en kunst is dat ze een derde oog in het voorhoofd kan openen. Om ons oude, aftandse dingen in een heel nieuw licht te tonen. ‘Zelfs een oud tafereel kent een moment van geboorte’, zoals de grote Israëlische dichter Natan Alterman het omschreef. Grote literatuur is in de schoenen gaan staan en in de huid gekropen van anderen, vreemdelingen, soms onaangename mensen, de Don Quichots, de Iago’s, de Raskolnikovs van deze wereld. Slechte literatuur opent geen derde oog. Het herhaalt alleen maar wat we al weten, en toont ons alleen wat we al hebben gezien.

 

Vertaling: Hilde Pach

 

Het vervolg van de lezing van Amos Oz en de essays van alle deelnemers aan de conferentie kun je lezen in Nexus 71. Op de website van het Nexus Instituut kun je de bundel bestellen en meer te weten komen over de activiteiten van het Nexus Instituut.