Dankwoord Martinus Nijhoff Vertaalprijs 2014

De Martinus Nijhoff Vertaalprijs  Penning

De Martinus Nijhoff Vertaalprijs Penning

Geachte leden van de jury en vertegenwoordigers van het Prins Bernhard Cultuurfonds, beste relaties en belangstellenden, lieve familie en vrienden.

 

Toen ik te horen had gekregen dat de keuze voor de Nijhoffprijs dit jaar op mij was gevallen, ging ik opeens met meer interesse de televisiereclame bekijken. Het viel me op hoeveel autoreclames er voorbijkwamen. En telkens riep ik dan uit: van het geld van de prijs kan ik wel vier Kia Picanto’s kopen. Of drie Citroëns C3. Of – met maar tweeduizend euro bijbetaling – één Mercedes uit de C-klasse. Mijn man keek dan misprijzend op van zijn krant. Ten eerste rijden wij al jaren tot volle tevredenheid in een Toyota Prius en mochten we die ooit inruilen, dan toch zeker niet voor vier Kia Picanto’s, en al helemáál niet voor een Mercedes uit de C-klasse. Maar ten tweede, zo las ik in zijn blik: het is een geweldige eer om deze prijs te ontvangen, dan ga je toch niet meteen bedenken waaraan je het geld wilt uitgeven. En zo is het natuurlijk ook. Het is de mooiste prijs die je als literair vertaler kunt krijgen. Dus toen Ellen Overweel van het Prins Bernhard Cultuurfonds mij – in juli al – belde en ik eindelijk begrepen had dat ze me niet vroeg om donateur te worden, dacht ik wel even: waaraan en aan wie heb ik deze eer te danken? Natuurlijk in de eerste plaats aan de jury. Maar hoe kwam de jury op het idee?

Zolang als ik me kan herinneren ben ik bezig geweest met lezen, schrijven en luisteren (en ook met spreken, natuurlijk, maar toch minder). Als ik in een vreemd land ben, zeker als het een land met andere letters is, lees ik hardop alle reclameteksten langs de weg voor en probeer ze te vertalen (ook dan begint mijn man soms enigszins verstoord te kijken). De belangstelling voor taal en vertalen en de onbedwingbare behoefte om taalfouten van anderen te verbeteren heb ik ongetwijfeld van thuis meegekregen. Als ik uit school kwam met woorden die ik van klasgenootjes had gehoord, zoals de swieter die iedereen droeg in de jaren zestig, wees mijn moeder erop dat het swetter moest zijn, óók als ze me een uitslover vonden. En in een periode dat we vaak met vakantie naar Denemarken gingen, leerde mijn vader spelenderwijs Deens en hij glom van trots toen een Deen hem vroeg of hij soms uit Zweden kwam.

Op de middelbare school legde ik met mijn vriendinnetje Lydia lijstjes aan van raar taalgebruik van leraren. Ook begon ik de grotemensenliteratuur te ontdekken. Soms begreep ik wat ik las, soms niet helemaal, en als ik weer met een pil van W.F. Hermans thuiskwam, zei mijn moeder wel eens: ‘Kind, lees toch eens iets gezelligs’, maar daar trok ik me dan weer niets van aan. Ik ging Nederlands studeren, al was het maar omdat ik er zo eindelijk achter hoopte te komen wat de definitie van literatuur was. Maar dat was nu niet direct iets waar de vakgroep Moderne Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam zich mee bezig wenste te houden, en wat ze daar wel deden, voelde als een zompig moeras, of eerder nog als een dorre steppe. Ik vluchtte al snel naar de aanmerkelijk gezelliger historische letterkunde van Herman Pleij, hoewel ik ook genoten heb van de taalkundecolleges van Hugo Brandt Corstius, waar we ons soms wel twee uur lang bezighielden met het transformationeel generatief analyseren van één zin.

Intussen was ook de Hebreeuwse literatuur in mijn leven binnen geslopen. Nog op de middelbare school, halverwege de jaren zeventig, las ik een interview met de jonge Israëlische schrijver Amos Oz. Ik was in die tijd al erg geïnteresseerd in joodse zaken, maar had tegelijkertijd veel kritiek op de gang van zaken in Israël. En hier was nu een échte Israëli, een kibboetsnik, die trots was op zijn land, maar toch kon uitleggen wat er niet aan deugde. En hij vertelde over zijn roman Mijn Michael, die net in het Nederlands was vertaald (door Maartje van Tijn). Ik las het boek, was er weg van en besloot Hebreeuws te gaan studeren. En dat heb ik gedaan, eerst als bijvak naast Nederlands, later ook als hoofdvak. Ik vond het een fascinerende taal, heel oud, maar als spreektaal juist nog heel jong. En ook een mooie taal, met een simpele, logische structuur.

Omdat ik niet zo’n zin had om lerares Nederlands te worden oriënteerde ik me elders. Zo kwam ik bij uitgeverij Amphora Books van Minny en Harry Mock, die Israëlische literatuur in vertaling uitgaf en waar ook mijn eerste vertaling uitkwam, De Heuvel van de Boze Raad van diezelfde Amos Oz. Ik ben Harry en Minny dankbaar dat ze mij, nog maar halverwege de twintig, die taak toevertrouwden. Ik had toen trouwens al enige vertaalervaring: ik vertaalde rapporten over mensenrechtenschendingen van Amnesty International uit het Engels. Een goede leerschool, want Amnesty beweert nooit meer dan het kan waarmaken, dus dat dwingt je om heel precies te vertalen.

Na mijn eerste vertaling van Amos Oz verhuisde het echtpaar Mock naar Israël en Amos Oz ging over naar Meulenhoff, en daar was het Maarten Asscher – overigens net zo piepjong als ik – die mij de vertaling van Volmaakte rust toevertrouwde. En zo rolde het balletje verder, David Grossman, Yoram Kaniuk en diverse anderen, bij verschillende uitgeverijen. Tussen de bedrijven door deed ik andere dingen, maar ik kwam toch altijd weer uit bij het vertalen. Tot op de dag van vandaag. Ik zou het niet meer kunnen missen. Wat ik ook niet kan missen is het kritische oog van mijn man, die al mijn vertalingen als eerste leest. Zonder hem had ik die prijs misschien wel nooit gekregen. Dankbaar ben ik ook jegens de uitgevers die het in tijden van crisis nog aandurven om Israëlische boeken aan te kopen. En natuurlijk jegens de auteurs, niet alleen omdat ze mij van werk voorzien, maar ook omdat ze mij meenemen naar een andere wereld, zodat ik helemaal geen Kia Picanto meer nodig heb. Laat staan vier.

 

Dankwoord uitgesproken bij de toekenning van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs 2014 op 22 maart in het Muziekgebouw aan ’t IJ.

 

Hieronder zie je een filmportret van Stijn van der Loo dat gemaakt is ter gelegenheid van de toekenning van de prijs.

 

http://youtu.be/f5eu31ozE5A

Graaf Paardenbloem

A. Karpinovitsj

 

Zoeske de kapper was een dandy. Hij ging de deur niet uit zon­­der jasje aan. Zijn schoenen waren smetteloos. Elke avond perste hij zijn broek onder zijn matras. Nu stond hij voor de spiegel in zijn kapperszaak zijn snor bij te scheren. Er was niemand in de kapperszaak, daarom had hij tijd om zich met elke afzonderlijke haar bezig te houden. Zijn snor was zijn trots.

IllustratieKarpinovitchGraaf

Tekening: Josl Bergner

In de Gitke-Toibes Zavoelikstraat, waar hij woonde en waar hij zijn kapsalon had, vonden ze hem een deftig man. Zoeske zelf was ook erg tevreden met zijn uiterlijk, maar het leven zat hem niet mee. Het baarde hem zorgen dat hij zijn tijd moest slijten in een kapperszaak. Hij droom­de van een leven waar de inkomsten vanzelf kwamen en je je alleen maar met luchtige zaken hoefde bezig te houden. Dat was de slechte invloed van zijn vader, Artsjik de slobkousenmaker. Die had alles gedaan om te zorgen dat zijn zoon niet hoefde te ploeteren met laarzen. Hij had hem in de leer gedaan bij de kapperszaak van Bendl, halverwege de Duitse straat. Daar had Zoeske de smaak van een wit jasschort en een verstandig woord geproefd. Bij Bendl kwam de hogere klasse, zoals Trotski van de Olearnastraat, de bankier Boenimovitsj, dokter Pergament. Ook gastspelers van het Jiddisje Theater lieten zich daar scheren. Het was een respectabele zaak. Bij Bendl werden geen vieze moppen verteld en er werd niet op mandolines getokkeld. Zoeske haalde het scheermes over de riem en luisterde naar degelijke praat. Hij had geleerd om gewichtig zijn keel te schrapen en zijn das op de juiste manier te strikken. Zo werd hij een piekfijn persoon.

Met zijn vrouw Pesl had hij het niet getroffen. Zij was te eenvoudig voor hem. Pesl had ook heel wat te klagen. Ze sloofde zich zo voor hem uit. Zoeske had rare hebbelijkheden. Ze moest dagenlang bij de wastobbe staan voor hem. Tweemaal in de week wilde hij een schoon overhemd. Ze kon hem niet bijhouden met de sokken. Het viel haar erg zwaar. Daarom ging ze bij hem weg. Zelfs de Roezeler rabbijn had begrip voor haar klachten. Na de echtscheiding kocht Zoeske een purper­­­ro­de kamerjas en een papegaai. De eerste tijd nam hij de vogel mee naar de kapperszaak, maar daar leerde hij weerzinwekkende taal, daarom liet hij hem voortaan thuis, om te zorgen dat hij niet uitgescholden werd. In de kapsalon kwam armoedig volk, allemaal mindere mensen, zoals de handelaars van de passage, of gewoon paljassen, kleermakersjongens die geen zoom konden naaien, maar grote experts waren in het kwaadspreken. Het was heel wat anders dan de kapperszaak van Bendl. Hij had zich alles heel anders voorgesteld, zowel met Pesl als met zijn eigen zaak. Zoeske had gedacht dat Pesl zou begrijpen met wie ze samen­leefde. Wat de kapperszaak betreft had hij stellig gedacht dat Bendls klanten voor een deel naar hem zouden overlopen. Ze hadden daar altijd voor hem in de rij gestaan om zich te laten scheren, maar in Gitke-Toibes Zavoelik, een minuut lopen van Bendl, wilden ze niet naar bin­nen. Om een kapperszaak op een betere locatie te openen was Pesls bruidsschat niet toereikend geweest. Een tijdlang had Zoeske daar veel verdriet om gehad, maar vervolgens had hij zichzelf getroost met de gedachte dat hij de bladzijde moest omslaan, hij hoorde heel ergens anders thuis, niet in een kapsalon.

 

Dit is een fragment van mijn vertaling van ‘Graaf Paardenbloem’ van Avrom (Avraham) Karpinovitsj (1913-2014). Je kunt het hele verhaal hier lezen in de Nederlandse vertaling, die eerder verscheen in Grine medine 53 (december 2013). Het Jiddisje origineel, oorspronkelijk verschenen in Karpinovitsj’ bundel Baim Wilner doerchhoif (J.L. Perets, Tel Aviv 1967), kun je hier lezen. Meer informatie over Karpinovitsj vind je hier. En ben je benieuwd naar andere verhalen van Karpinovitsj die ik heb vertaald, klik dan hier.

De droom van de literair vertaler: de Nijhoffprijs

003

Het juryrapport

Het is de droom van menig – zo niet elke – literair vertaler: de Nijhoffprijs winnen. Zeven jaar geleden won ik de Vertaalprijs van het Fonds voor de Letteren, wat ik al een hele eer vond. De voorzitter van de jury, Arthur Langeveld, zei toen tegen mij: ‘En nu door voor de Nijhoffprijs.’ Ik dacht toen: nou, dat moeten we eerst nog maar eens zien. Ik zal niet ontkennen dat ik mezelf best een goede vertaler vind, maar daar zijn er veel meer van. Dus toen op 1 juli de telefoon ging en er een mevrouw van het Prins Bernhard Cultuurfonds aan de lijn was, dacht ik eerst nog dat ze me donateur wilde maken. Al snel viel de term ‘Martinus Nijhoff Vertaalprijs’, waarop ik dacht: ze willen zeker mijn advies over de geschiktheid van een kandidaat. Het duurde nog even voordat ik doorhad dat het heus waar was: de keus was deze keer echt op mij gevallen! Natuurlijk was ik toch nog even bang dat het een grap was, maar de brief die een paar dagen later bezorgd werd, zag er wel érg professioneel; uit. Toen moest ik nog ruim vier maanden wachten totdat het bekend mocht worden, en sinds de verschijning van het persbericht op 7 november mag iedereen weten dat ik een van de grootste pleitbezorgers ben van de Israëlische literatuur in Nederland en al vanaf 1985 werk aan een vertaaloeuvre van hoog niveau. En inmiddels heb ik aan alle felicitaties – waarvoor mijn grote dank! – gemerkt dat inderdaad heel veel mensen het te weten zijn gekomen. NRC Handelsblad besteedde er dezelfde dag aandacht aan, mede in het kader van Nederland Vertaalt, het NIW kwam met een groot interview, en verder deden Twitter, Facebook, internet en de ouderwetse tamtam hun werk. En nu is het wachten tot de feestelijke uitreiking op 22 maart 2014. Die uitreiking, in het Muziekgebouw aan ’t IJ, wordt voorafgegaan door een vertaalmiddag met workshops, waar ook de winnaars van de vertaalwedstrijd worden bekendgemaakt. Aan die vertaalwedstrijd kun je trouwens nog tot 15 januari 2014 meedoen. Alle informatie vind je hier.

Op de been

LVML2011voetenIk loop hard omdat ik er plezier in heb, maar toch ook wel een beetje omdat ik hoop dat het me helpt gezond ouder te worden. Het viel me dan ook rauw op het dak toen ik een paar maanden geleden cervicale dystonie bleek te hebben, een chronische aandoening waardoor je nekspieren zich voortdurend aanspannen. Probeer je je de hartvervetting en de aderverkalking van het lijf te houden, krijg je iets waar je nog nooit van gehoord hebt en waarvan de oorzaak bovendien onbekend is, zodat je ook met geen mogelijkheid kunt weten hoe je het had moeten voorkomen. Er is wel een behandeling voor: botoxinjecties (ja, ik weet dat je daar grappen over kunt maken), maar het is nog een heel gepuzzel om de goede spieren te vinden en dat is bij mij nog niet helemaal gelukt. Toch voel ik me wel iets beter dan een paar maanden geleden, toen alles moeizaam ging en ik nergens meer plezier in had. Hoewel, er was één ding dat nog wel goed ging: hardlopen. Daar ben ik dan ook stug mee door blijven gaan, ook als ik er eigenlijk helemaal geen zin in had. Hardlopen mag dan niet alle kwalen kunnen voorkomen, zoals we zo graag zouden willen, het zorgde er wel voor dat ik de deur uitkwam en gaf me het gevoel dat ik nog steeds iets kon presteren. Het hield me letterlijk op de been.

 

Deze column is verschenen in Moving People  van september 2013. Je kunt hem hier als PDF lezen.

Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht

Op 27 mei 2013 overleed kunstenares Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht, honderd jaar oud. Vijftien jaar geleden interviewde ik haar in het Nieuw Israelietisch Weekblad (20 februari 1998). Ze kreeg toen een Yad Vashem-onderscheiding omdat ze in haar Amsterdamse grachtenhuis een aantal joodse jongens de oorlog door hielp. Enkelen van die jongens richtten later in haar huis de Duitstalige uitgeverij Castrum Peregrini op. Castrum Peregrini bestaat nog steeds. Volgens de website is het een intellectual playground, die geleid wordt door nieuwe jonge jongens met tot voor kort Gisèle in hun midden. Ze was een bijzonder mens.

Je kunt het artikel lezen door erop te klikken. Of je kunt het hier als PDF-bestand lezen.

 

Gisèle

Debutant op de Veluwezoomtrail

Veluwezoomtrail12 IMG_2934

Het geeft een heldhaftig gevoel om zo te vechten tegen de elementen.
Foto: Dick Jansen

De Veluwezoomtrail is in korte tijd een begrip geworden in de wereld van het trailrunnen. Op 23 juni vindt hij voor de vierde keer plaats en inmiddels zijn alle afstanden al volgeboekt. Hilde Pach liep vorig jaar de 27 kilometer.

 

Zondagochtend om half zeven gaat de wekker. Ik hoor de regen al tegen de ramen tikken. De normale gang van zaken, lijkt het wel: bij alle trails waaraan  ik tot nu toe heb deelgenomen, was het koud en regenachtig. Ik klaag niet, hoe meer ontberingen, hoe beter.

 

Nietmachine

Om acht uur zit ik in de auto. Gelukkig ben ik pas bij de tweede straathoek als ik bedenk dat ik mijn chip vergeten ben. Iets voor half tien arriveer ik bij het Bezoekerscentrum Veluwezoom in Rheden, vlak bij de Posbank, net op tijd om de 53-kilometerlopers te zien starten. Bij de startnummertent blijken de spelden op te zijn, net nu ik voor het eerst geen eigen spelden bij me heb. Wel is er een nietmachine, maar ik ga echt geen nietjes door mijn dure hardloopjack slaan. ‘Stop het nummer maar in je zak’, zegt de meneer van de startnummers. Hé, waar is mijn pet? Op de wc achtergelaten. En waar is de koek die ik nog wilde eten voor de start? Op een tafel laten liggen. Zijn dit slechte voortekenen of ben ik gewoon zenuwachtig, omdat dit de eerste keer is dat ik meer dan 21 kilometer ga lopen?

 

Hekje

Buiten miezert het. Pas kort voor de start waagt iedereen zich uit het bezoekerscentrum naar buiten. We krijgen een korte toespraak van organisator Jan Strijker en dan mogen we vertrekken. Rustig beginnen maar. Dat kost weinig moeite; al snel ontstaat er een file die veroorzaakt wordt door een hekje waar iedereen afzonderlijk doorheen moet. Ik ken de omgeving hier wel; ik heb mijn middelbareschooltijd hier in de buurt doorgebracht. Hier reed ik paard, hier gingen we dauwtrappen op Hemelvaartsdag. Maar nu probeer ik vooral de boomwortels op het pad te ontwijken. Ik ben goed voorbereid op de regen: regenjack en pet. Maar het regent nauwelijks en ik krijg het al snel te warm. Jas uit, pet af. Het gaat eigenlijk heel lekker. Regelmatig een steile klim, gevolgd door een lastige, modderige afdaling, maar het is goed te doen, zeker met mijn trailschoenen met stevige noppen. Ik heb eigenlijk maar twee angsten: dat ik de weg kwijtraak en dat ik na 21 kilometer niet meer verder kan. Het eerste lijkt voorlopig niet te gebeuren: ik zie overal gele linten en op moeilijke punten staan dappere menselijke wegwijzers. En het tweede, daar denk ik nog maar even niet aan.

 

Wind tegen

Na anderhalf uur ben ik bij de verzorgingspost op 13 kilometer. Ik ben al bijna op de helft! Hier staan ook de helden van de 53 kilometer op hun gemak te foerageren. Zelf beperk ik me tot een bekertje sportdrank en een halve sultanacracker. Het bekertje gaat natuurlijk in de afvalzak, anders mogen we volgend jaar niet meer meedoen van Natuurmonumenten, die de baas is van het terrein en daarom elk jaar toestemming moet geven voor de loop.

Na de verzorgingspost verandert het terrein. Het bos maakt plaats voor open veld. Het wordt kouder en natter, en ik trek mijn jack maar weer aan. Op het Rozendaalsche Veld hebben we kilometerslang wind tegen. Het regent nu gestaag door. Het geeft een heldhaftig gevoel om zo te vechten tegen de elementen, maar in feite is het makkelijker dan in de zon lopen bij dertig graden.

 

Heiderust

Weer in het bos bereik ik het 21-kilometerpunt. Nu komt het eropaan! Maar ik blijf gewoon de ene voet voor de andere zetten, en dat gaat best goed. Het is wel een lastig terrein, met gemene klimmetjes vol boomwortels of gewoon steile stukken. Voor het eerst ga ik af en toe even wandelen. Ik zie inmiddels niemand meer om me heen. Zou ik de laatste zijn? Of verkeerd zijn gelopen? Dat laatste blijkt niet het geval: na verloop van tijd duikt er toch telkens weer een geel lint of een groene pijl op. Op 25 kilometer kom ik langs een begraafplaats. Hé, dit moet Heiderust zijn, waar mijn opa en oma begraven zijn. En dan ga ik een hoek om; mensen met paraplu’s roepen dat het nog maar zevenhonderd meter is. Zou het? Ik ga door het hekje van de heenweg, waar nu geen file meer staat, ben zelfs zo aardig om het open te houden voor de dame achter mij, en zowaar, daar is de finish al, 26,86 km volgens mijn horloge. Dat valt mee. En met een tijd van 3.04.34 ben ik lang niet de laatste. Best aardig voor een debutant.

 

[KADERTEKST]

De Veluwezoomtrail ging in 2010 van start met één afstand, 52 kilometer. Vorig jaar werd de  27 kilometer toegevoegd, en in 2013 kan voor het eerst ook 15 kilometer gelopen worden. Helaas is het maximale aantal deelnemers voor alle afstanden al bereikt. Volgend jaar ook meedoen? Begin januari kun je je inschrijven via de website. Zeker voor de middenafstand (27 kilometer) moet je er snel bij zijn; dit jaar was die binnen twee dagen vol.

Wil je niet wachten tot volgend jaar, dan kun je op 6 oktober meedoen aan de spiksplinternieuwe Hoge Veluwe Trail, georganiseerd door MudSweatTrails in samenwerking met Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Kijk voor meer informatie op de website van MudSweatTrails.

 

[i] veluwezoomtrail.nl

[i] mudsweattrails.nl/hogeveluwetrail

 

Dit artikel is verschenen in Moving People van mei 2013. Je kunt het hier als PDF lezen.

Een pak ransel op zijn tijd. Sjolem Aleichem is subtiel over het verstikkende sjtetl

downloadVan de tientallen romans, verhalen en toneelstukken die de Jiddisje auteur Sjolem Aleichem (1859-1916) schreef, is inmiddels ook het nodige in Nederlandse vertaling verschenen, zoals zijn meesterwerk Tevje de melkboer (2008) en zijn autobiografie Het leven een roman (1999), beide vertaald door Willy Brill.

Sjolem Aleichem schreef ook voor kinderen. Dankzij vertaalster Henriette Silverberger kunnen we een deel van die kinderverhalen in het Nederlands lezen. In 2004 verscheen de bundel Feest! en in 2010 de roman Motl, de zoon van Pejse de voorzanger, over een joods gezin dat naar Amerika emigreert.

Silverberger vond dat de Nederlandse lezers recht hadden op meer kinderverhalen en stelde de bundel De stad van de kleine mensen samen. De titel en het titelverhaal zijn afkomstig uit de gelijknamige Jiddisje bundel, de andere verhalen komen – helaas zonder bronvermelding – uit andere bundels. Het titelverhaal, tevens inleiding, is ook het enige verhaal dat niet over kinderen gaat. Sjolem Aleichem doelde met ‘kleine mensen’ ook niet op kinderen, maar op de gewone, simpele joden over wie hij zo graag schreef.

Alle verhalen spelen zich af in het denkbeeldige Oost-Europese sjtetl Kasrilevke. Zelf was Sjolem Aleichem het sjtetl allang ontstegen. Hij was een man van de wereld, en dat laat hij merken in zijn inleiding. Hij steekt een beetje de draak met de simpele Kasrilevkers, die niets moeten hebben van de jachtige, moderne wereld.

In een boek als Tevje de melkboer toont Sjolem Aleichem de botsing tussen de traditionele joodse cultuur en het oprukkende moderne leven. In deze bundel is daar nauwelijks sprake van. De verhalen spelen zich af in de vertrouwde, besloten joodse gemeenschap. De vertaling is niet als kinderboek uitgegeven. Terecht, want maar weinig 21ste-eeuwse kinderen zullen erdoor geboeid raken.

Dat ligt niet aan de bewonderenswaardig leesbare vertaling van Henriette Silverberger, die de wat oubollige stijl subtiel heeft aangepast, maar de sfeer heeft weten te handhaven. Intussen biedt het boek een interessante inkijk in een voorgoed voorbije wereld. Én een onthutsend beeld van de manier waarop met kinderen werd omgegaan.

 

Staking

Zoals in het verhaal ‘Bojez, de onderwijzer’, waarin een jongetje voor het eerst naar het chejder gaat, het godsdienstschooltje waar jongens vanaf hun derde jaar naartoe gingen. Reb Bojez’ adagium is: ‘Een pak ransel op zijn tijd leert kinderen gehoorzaamheid!’ Slaag was weliswaar een wijdverbreide opvoedingsmethode, maar reb Bojez maakt het blijkbaar al te bont, want zijn leerlingen organiseren een staking. Ze besluiten allemaal op dezelfde dag ziek te worden en thuis te blijven. Hoe het afloopt, vertelt de schrijver niet, maar hij onthult wel dat reb Bojez tegenwoordig als bedelaar langs de huizen trekt.

Ook verder zijn de omgangsvormen in het sjtetl niet erg verfijnd. De slager en de visboer schelden hun klanten uit, de sjammes – de koster in de synagoge – heerst als een dictator over de gemeente en de rebbe – de rabbijn – heeft ook al losse handjes. En omdat de volwassenen zelf nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden, worden de kinderen niet ontzien. Zeker niet als ze ook nog gehandicapt zijn, zoals Stumpertje, het dochtertje van de rabbijn, een gebocheld meisje dat niet kan praten en zielig bij de kachel zit. Niemand houdt van haar. Haar moeder vervloekt de dag dat haar dochter geboren is en haar broer hoopt dat ze gauw doodgaat. Als ze dan ziek wordt en sterft, weet niemand hoe hij daarmee moet omgaan.

Natuurlijk halen de jongens – meisjes spelen een marginale rol in het boek – kattenkwaad uit en gaan ze heel af en toe de natuur in, maar ook dat loopt meestal slecht af. Onbekommerd plezier maken of genieten is er niet bij. De enige keer dat iemand, de ik-figuur in het verhaal ‘Viool’, geniet van de natuur en van muziek, is als hij – heel ongebruikelijk – op bezoek gaat bij een goj, een niet-jood. Dat loopt dan ook slecht af.

 

Kapelmeester

De ik-figuur, pas verloofd maar nog heel jong, droomt ervan viool te spelen. In de herberg ontmoet hij Tsjetsjek, de kapelmeester, die hem wel wil leren vioolspelen. Stiekem gaat de jongen op sjabbes bij hem langs. Tsjetsjek woont buiten de stad in een wit huisje te midden van groen en bloemen: ‘Ik had zin om te rennen, te springen, te schreeuwen en te zingen of mij op de grond te laten vallen en mijn gezicht in het geurige, groene gras te begraven. Maar helaas, voor ons, joodse kinderen, was dat er niet bij.’

Het huis hangt vol met geweren en er is een vervaarlijke zwarte hond, maar als Tsjetsjek viool begint te spelen is de jongen in de zevende hemel. Vervolgens komt hij elke sjabbes terug en gaat hij zelfs de hond aardig vinden. Totdat hij gesnapt wordt door een sjtetlgenoot. Voor zijn aanstaande schoonvader vormen zijn bezoekjes aan een goj aanleiding om de verloving te verbreken, zijn vader wordt ziek van schaamte en hij besluit zijn vader nooit meer verdriet te doen. Zo toont Sjolem Aleichem zijn subtiele kritiek op de verstikkende atmosfeer van het sjtetl, zonder het ondubbelzinnig te veroordelen.

 

Sjolem Aleichem, De stad van de kleine mensen. Vertaald uit het Jiddisj door Henriette Silverberger. Hoogland & Van Klaveren, 176 blz. € 17,50

 

Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad van 8 februari 2013. Je kunt het hier – met helaas wat eindredactionele foutjes – als PDF lezen.

 

‘Die schuine bochten lopen niet echt lekker.’ Interview met staatssecretaris Fred Teeven

Bij de staatssecretaris op de koffie. Foto Erik van Leeuwen

Bij de staatssecretaris op de koffie. Foto Erik van Leeuwen

Tussen de duizenden lopers bij de Runner’s World Zandvoort Circuit Run zullen we dit jaar ook staatssecretaris Fred Teeven kunnen ontwaren. En niet voor het eerst. Hij heeft aan alle edities deelgenomen. Dit jaar maakt hij deel uit van het VIP-team van Rotaryclub Zandvoort, mede-initiatiefnemer van het evenement, om speciale aandacht te vragen voor het goede doel van dit jaar, de bestrijding van de spierziekte ALS.

 

“Ik heb niet echt het postuur van een hardloper”, begint Fred Teeven (1958), staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VVD), nog voordat de eerste vraag gesteld is. “Ik heb langdurig rugby gespeeld en deed bij wijze van training ook veel duurlopen. Toen ik begin veertig was, ben ik gestopt met rugby. Vervolgens ben ik aan loopjes gaan meedoen, eerst korte afstanden, maar ook een paar keer een halve marathon, de 20 van Brussel, de 20 van Parijs, maar nu is mijn verste afstand de Dam tot Damloop. Ook aan de Zevenheuvelenloop doe ik graag mee.”

 

Veiling

Ondanks zijn veeleisende baan loopt Teeven tweemaal in de week, bij voorkeur ’s ochtends vroeg. “Daar máák ik tijd voor. Ik blok het in mijn agenda, en er moet wel iets heel dringends tussenkomen, wil ik het laten schieten. Hardlopen is een prettige manier om je hoofd leeg te maken. Ik loop in mijn eentje of met een trainingsmaatje, die meegaat op de step. Verder heb ik op dinsdag- en vrijdagochtend de bewindsliedensport, dan loop ik nog eens vijf of zes kilometer op de loopband.”

Ook de barre weersomstandigheden van de afgelopen tijd weerhielden hem er niet van te lopen. De dag voor het interview liep hij bij min zeven graden in het Amsterdamse Bos met de Rotterdam Running Ambassadors, een club van hardlopende vooraanstaande ondernemers, zo vertelt hij trots. “Bij de veiling op het gala van het Fonds voor Slachtofferhulp werd er tien kilometer hardlopen met Fred Teeven geveild en zij hebben daarop geboden. Dat leverde toch wel een paar duizend euro op.”

Het Amsterdamse Bos is een van Teevens favoriete trainingslocaties, naast de Amsterdamse Waterleidingduinen en het strand. “Ik loop het liefst op onverhard terrein, dan heb ik minder last van mijn knieën. Daar gaat het trouwens veel beter mee sinds ik vorig jaar ben afgevallen.”

 

Slachtofferhulp

Sinds Teeven staatssecretaris is, wordt hij vaker herkend tijdens het lopen. “Het commentaar is bijna altijd positief. Heel soms roepen ze: uitslover.” Teeven zet zijn bekendheid bewust in om aandacht te vragen voor dingen die hij belangrijk vindt, zoals slachtofferhulp. “Als er door jouw aanwezigheid geld ingezameld kan worden, heeft dat een meerwaarde. Ik heb er een hekel aan om alleen maar een startschot te lossen omdat ik nu eenmaal staatssecretaris ben, maar meelopen vind ik leuk. Op die manier combineer ik hobby en werk.”

Zo heeft hij al drie keer meegedaan aan de Nadine OK Run in het Noord-Hollandse Scharwoude, genoemd naar Nadine Beemsterboer, die in 2006 op twintigjarige leeftijd werd vermoord door haar ex-vriend. Haar vader, Jacques Beemsterboer, nam het initiatief tot de loop, waarvan de opbrengst ten goede komt aan de Nadine Foundation, die zich inzet voor de bestrijding van zinloos geweld én voor de bevordering van het dierenwelzijn.

Teeven: “Ik ken de familie Beemsterboer al uit de tijd dat ik Kamerlid was en betrokken was bij de Dag Herdenken Geweldslachtoffers. En ik kom zelf uit West-Friesland; ik vind het leuk om daar zo’n stuk over de dijk te lopen.”

De laatste keer, op 14 oktober, had hij zelfs premier Mark Rutte weten over te halen om mee te lopen. “Je weet gewoon: als je deelneemt als staatssecretaris, staat het op pagina 3 in de krant en als de minister-president meedoet, staat het op de voorpagina. En hij deed het goed, hoor”, zegt Teeven enthousiast. “Hij loopt wel regelmatig hard, maar dit was zijn eerste tienkilometerloop, die hij liep in een aardige tijd, 56.59.”

 

Campagne

En binnenkort staat dus de Runner’s World Zandvoort Circuit Run op het programma. “Ik heb aan alle edities meegedaan. Ik vind het best een zware loop, niet alleen op het strand, maar ook op het circuit. Die schuine bochten lopen niet echt lekker. Ik loop in het team van de Rotaryclub Zandvoort, samen met onder meer de burgemeester. Ik zou hem ook lopen als het niet voor een goed doel was, maar het is mooi dat ik het kan combineren.”

Teeven heeft het hardlopen ook een paar keer ingezet voor zijn eigen ‘goede doel’. Voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 en 2010 voerde hij campagne voor de VVD door hardlopend interviews te geven. “Dat vinden mensen grappig. Ze zoeken het niet achter je.”

Hoewel Teeven zich momenteel beperkt tot kortere lopen, heeft hij, als zo velen, een droom: de New York City Marathon lopen. “Ik houd van de stad, en het lijkt me geweldig om over de Brooklyn Bridge te lopen en dan Central Park in, met al die enthousiaste mensen langs de kant.” Zijn ogen glimmen. “Maar dat moet nog even wachten. Daar ga ik voor trainen als ik geen staatssecretaris meer ben.”

 

Dit interview verscheen in Moving People  van maart 2013. Je kunt het hier als PDF lezen.

‘Sprinten lukt niet meer.’ Een ontmoeting bij de Twiskemolenloop

Twiskeloop03022013IMG_7668uitsnede

Foto: Ton Beekman

Kijk, daar loop ik, links op de foto, bij de Twiskemolenloop, een gezellig loopje dat AC Waterland in Landsmeer viermaal per jaar organiseert. Ik doe hier de 10 kilometer, maar je kunt ook 5, 16 of 21 kilometer lopen, allemaal door het mooie natuurgebied het Twiske. Het waaide behoorlijk deze keer, en het was flink aanpoten. Na een paar kilometer hoorde ik achter mij snelle stapjes, die bleken toe te behoren aan de oudere meneer rechts van mij op de foto. De rest van de loop bleef hij een paar passen voor mij lopen, totdat ik hem een paar honderd meter voor de finish inhaalde en na een bescheiden eindsprint vijftien seconden voor hem binnenkwam (bruto; netto was ik maar negen seconden sneller – als je het precies wilt weten, klik dan hier). Na afloop sprak hij me aan: ‘Ik liep de hele tijd vlak bij u,’ zei hij, ‘maar op het laatst moest ik u toch laten gaan. Sprinten lukt me niet meer. De leeftijd, hè.’ Ik kon hem alleen maar complimenteren met zijn prestatie. Hij vertelde dat hij uit 1936 stamde, en al sinds zijn twintigste liep, veel lange afstanden, en wel vier of vijf keer per week. Een jaar of wat geleden kampte hij met een blessure en had zijn huisarts hem verteld dat hij nooit meer mocht hardlopen. ‘Ik vond het niet leuk, maar ik legde me erbij neer’, zei hij. ‘Totdat de fysiotherapeut zei: maar als je nu eens wat minder ver loopt, en wat minder vaak, dan lukt het misschien nog best. En hij had gelijk. Nu loop ik alweer zeven jaar, twee of drie keer per week, maximaal 10 kilometer. En het gaat prima. Alleen sprinten, dat kan ik niet meer.’

 

Dit stukje is ook gepubliceerd als blog op dutchroadrunners.nl.

Ontspannen over de eindstreep. Chi Marathon

Voor veel hardlopers is het lopen van een marathon het ultieme doel. En steeds meer mensen bereiken dat doel. Maar het heeft vaak wel een prijs. Zoals uitputting en blessures. Het onlangs in het Nederlands vertaalde boek Chi Marathon biedt een andere aanpak dan gebruikelijk, waarbij het niet alleen gaat om het bereiken van het doel, de marathon, maar ook om de weg ernaartoe. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de looptechniek.

 

Chi MarathonIk geef het meteen maar toe: ik ben een ChiRunner. Drie jaar geleden deed ik in dit blad verslag van mijn eerste schreden op het pad van de ChiRunning-techniek, en ik wil niet anders meer. ChiRunning is een door de Chinese vechtkunst tai chi geïnspireerde hardlooptechniek waarbij het zware werk gedaan wordt door de kern van je lichaam (wervelkolom en lage buikspieren), terwijl je beenspieren zoveel mogelijk ontspannen blijven. Je helt iets naar voren, landt op de hele voet en loopt met een hoge pasfrequentie. Principes die nu ook bij het ‘gewone’ hardlopen ingang vinden. Er zijn aanwijzingen dat je door deze methode minder blessures krijgt, en in mijn geval klopt dat. Net zo belangrijk is dat je bij ChiRunning (en de wandelvariant ChiWalking) leert je eigen lichaam aan te voelen. Ik ben daardoor lekkerder en meer ontspannen gaan lopen. Dat is niet vanzelf gegaan. Het kost tijd om je lichaam – en geest – te laten wennen aan een nieuwe techniek. Nog steeds heb ik eens in de twee weken techniektraining, en er blijft altijd wel iets te verbeteren.

 

Meesterschapsfase

Hoewel persoonlijke instructie het beste werkt, kun je ook veel informatie over ChiRunning halen uit boeken en dvd’s. Danny en Katherine Dreyer, de grondleggers van de methode, schreven de boeken ChiRunning en Chi Walking. En nu is er Chi Marathon, een handleiding voor lopers met en zonder ChiRunning-ervaring die een hele of halve marathon willen lopen zonder uitgeput over de eindstreep te komen. Na een gedegen uitleg van de ChiRunning-principes leidt dit boek je stap voor stap door de verschillende fasen van de marathon- en halvemarathontraining: de techniekfase, de conditioneringsfase, de meesterschapsfase, tapertijd, het wedstrijdweekend en de fase van rust en herstel. Net als bij een ‘gewoon’ marathonschema horen hier intervaltrainingen en lange duurlopen bij, maar aandacht voor de techniek blijft vooropstaan. Ook schoenen, kleding, leefstijl en voeding komen aan bod.

De oosterse inspiratiebron van ChiRunning zal sommige lopers aanspreken, maar anderen juist afstoten. De auteurs beseffen dit terdege, maar raden de minder spiritueel ingestelde lezers aan het maar gewoon te proberen. En dat is ook mijn advies: je hoeft nergens in te geloven om baat te hebben bij ChiRunning.

 

Danny en Katherine Dreyer, Chi Marathon. Het natuurlijke hardloopschema voor een succesvolle halve en hele marathon. Vertaling: Marion Meesters. Altamira, Haarlem 2012. € 24,95

Dit artikel is gepubliceerd in Moving People. Maandblad over fietsen, hardlopen en wandelen van januari 2013. Hier kun je het als PDF lezen.