Amos Oz (1939-2018)

Amos Oz is, zeker in Nederland, waarschijnlijk de bekendste Israëlische literaire auteur. Bijna alle romans en verhalen die in Nederland zijn verschenen zijn door mij vertaald. Op vrijdag 28 december 2018 is hij overleden. Hij was al een tijdje ziek, maar liet zich niet kisten en bleef de wereld over reizen om over zijn boeken én zijn opvattingen te praten. Ik vertaalde hem vanaf 1984. Zijn werk werd een deel van mijn leven. En niet alleen van het mijne, zo is me wel duidelijk geworden uit de vele reacties die ik heb ontvangen. In het tijdschrift iFilosofie heb ik een In memoriam over hem geschreven. Dat kun je hier lezen. Als je ‘Amos Oz’ intikt in het zoekvak rechtsboven, kun je lezen wat ik hier eerder over zijn werk heb geschreven. Hieronder de laatste zinnen uit zijn laatste roman Judas.

Ik ontmoette Amos Oz voor het eerst in oktober 1987 in Groningen, ter gelegenheid van de Van der Leeuw-lezing. Ik had toen net mijn tweede vertaling van hem voltooid, de roman Volmaakte rust. Op de foto hieronder is duidelijk hoe te zien hoe lang dat al geleden is.

Amos Oz is op 31 december begraven in kibboets Choelda, waar hij ruim dertig jaar gewoond heeft.

Knippen en plakken

Het korte bestaan van de eerste Jiddische krant (1686-1687)

Oeri Faibesj Halevi heette hij en hij was de uitgever van de allereerste Jiddische krant ter wereld. Een serieus nieuwsorgaan, geen roddelblaadje. De Amsterdamse bibliothecaris David Montezinos kreeg de Koerant meer dan twee eeuwen later bij toeval in handen. Waarover schreef de krant en wie waren de lezers?

 

David Montezinos (1828-1916), boekverzamelaar en bibliothecaris van Ets Haim, de bibliotheek van de Portugese synagoge in Amsterdam, was altijd op zoek naar zeldzame boeken. Op 29 augustus 1902 stond hij in de Nieuwe Amstelstraat naar de brand in het Floratheater te kijken, toen hij benaderd werd door een reizende boekverkoper. De man toonde hem een bundel met honderd nummers van een onbekende, in Amsterdam gedrukte Jiddische krant uit de 17de eeuw, de Koerant. Zonder aarzelen kocht Montezinos de bundel.

Wat hij in handen had, was de oudste Jiddische krant ter wereld. En dat was duidelijk niet een of ander roddelblaadje. De Koerant was een serieus nieuwsblad, vooral gericht op internationale gebeurtenissen. De exemplaren in de bundel waren uitgegeven door twee drukkers: de edities van 9 augustus 1686 tot 3 juni 1687 verschenen bij de Asjkenazische drukker Oeri Faibesj Halevi (ook wel ‘Philips Levi van de Velde’ genoemd), die van 6 juni tot 5 december 1687 bij de Sefardische drukker David de Castro Tartas. Beide drukkers maakten gebruik van dezelfde zetter en redacteur: Mosje bar Avraham Avinoe (of zoals zijn naam toen waarschijnlijk werd uitgesproken: Mousje bar Avrom Ovinoe). De krant verscheen op dinsdag en op vrijdag, hoewel gedurende twee perioden alleen op vrijdag, omdat de dinsdagse editie niet goed verkocht.

 

Vreemde eend

Wie lazen de Koerant? Na de Spaanstalige Sefardische Joden die in de 16de eeuw in Amsterdam waren neergestreken, kwamen er in de 17de eeuw hoofdzakelijk Asjkenazische Joden naar de stad, afkomstig uit Midden- en Oost-Europa. Zij spraken Jiddisch, waren meestal arm en minder ontwikkeld dan de Sefardiem. Het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog in 1618 had een vluchtelingenstroom uit Duitsland op gang gebracht, later gevolgd door Joden uit Polen en Litouwen die de wijk namen voor pogroms en andere oorlogen. Niet iedereen kwam overigens vanwege oorlogsgeweld naar Amsterdam; de stad stond bekend als een plek waar het relatief goed toeven was voor Joden. Aan het eind van de 17de eeuw woonden er 8000 Joden in de Republiek, van wie 6000 – de helft Asjkenaziem – in Amsterdam.

Amsterdam was het centrum van de Hebreeuwse en Jiddische boekproductie, voor zowel binnenland als buitenland. Te midden van de veelal religieuze werken was de Koerant een vreemde eend in de bijt. Er bestond behoefte aan een Jiddische krant. Veel Asjkenazische Joden leefden in diepe armoede, maar er waren ook zakenlieden, die op de hoogte wilden blijven van de situatie in de wereld om daarover mee te kunnen praten met hun niet-Joodse zakenrelaties. Zo’n blad moest in het Jiddisch zijn, omdat ze het Nederlands (nog) onvoldoende beheersten.

 

Afkomst                    

De eerste drukker en uitgever van de Koerant was de Asjkenazische Oeri Faibesj (= Phoebus) Halevi (1627-1715), een geboren Amsterdammer. Zijn grootvader en zijn vader waren uit Emden naar Amsterdam gekomen toen hier nog weinig Asjkenazische Joden woonden. Zij bewogen zich in Sefardische kringen (onder meer als koosjere slachters). Het verhaal wil dat zij Sefardische immigranten die gedwongen tot het katholicisme waren bekeerd weer de joodse gebruiken hebben geleerd. Zo kwam het dat Oeri Faibesj Halevi al vroeg vertrouwd raakte met de Sefardische gemeenschap. En door zijn huwelijk met zijn nichtje had hij ook contacten buiten de Joodse wereld. Haar vader (die dus getrouwd was met Oeri’s oudere zus) was namelijk van christelijke komaf.

Halevi begon in 1658 zijn eigen drukkerij en uitgeverij en werd een toonaangevende Joodse drukker. Zijn meest ambitieuze project was de uitgave van een Jiddische vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, die hem financieel aan de rand van de afgrond bracht. In 1686 moest hij een deel van zijn inventaris verpanden. 1686 was ook het jaar waarin de eerst bekende editie van de Koerant verscheen. Mogelijk werd hij behalve door zijn eigen achtergrond ook geïnspireerd door Sefardische en christelijke drukkers, met wie hij veel omging. Juist in de uitgeverswereld bestond veel contact tussen Asjkenaziem en Sefardiem en tussen Joden en christenen. Het gilde van boekdrukkers, boekverkopers en boekbinders was een van de weinige gilden die openstonden voor Joden.

 

Voorbeeld

Halevi schreef in het voorwoord van de Jiddische Bijbelvertaling dat de Sefardiem hem op het idee hadden gebracht om in de spreektaal te publiceren. Hij meende dat de Bijbelvertaling – geïnspireerd door de Nederlandse Statenvertaling uit 1637 – Joden de kennis verschafte om discussies aan te gaan met christenen. Het is goed denkbaar dat hij met de Koerant de Joden de gelegenheid wilde geven om mee te praten over de toestand in de wereld.

In juni 1687 deed hij om onbekende redenen de Koerant over aan de Sefard David de Castro Tartas (geboren in het Zuid-Franse stadje Tartas en in 1640 naar Nederland gekomen}. In 1662 was hij een drukkerij en uitgeverij begonnen. Hij publiceerde behalve gebedenboekjes in het Hebreeuws en het Spaans, ook Jiddische romans en geschiedenisboeken. En hij gaf kranten uit. De bekendste was de Spaanse Gazeta de Amsterdam, die zeker dertig jaar bestaan heeft – tussen 1672 en 1702 – en waarschijnlijk zowel voor Sefardische Joden als niet-Joden bestemd was. Mogelijk was de Gazeta een voorbeeld voor Halevi.

 

Intermediair

De Koerant draaide om zetter en redacteur Mousje bar Avrom Ovinoe (overleden in 1733/1734), ook bekend als Moses Abrahamsz of Moses Polak. Hij werd als christen geboren in Nikolsburg (nu het Tsjechische Mikulov), destijds hét centrum van de Moravische Joden, bekeerde zich tot het jodendom en kwam begin jaren tachtig – inmiddels getrouwd met een joodse vrouw – naar Amsterdam. In 1686 vertaalde hij voor Oeri Faibesj Halevi een Hebreeuws boek naar het Jiddisch. Aangezien hij Duitstalig was en het Latijnse alfabet beheerste, had hij waarschijnlijk niet zoveel moeite met de Nederlandse krantenberichten en ligt het voor de hand dat hij ook optrad als vertaler en redacteur. Zetters fungeerden vaak als intermediair tussen de Joodse en de christelijke wereld.

Eigen nieuws bracht de Koerant bijna niet. De Joodse drukkers verkeerden vrijwel voortdurend in geldnood en konden zich geen betaalde correspondenten of persbureaus permitteren, zoals sommige Nederlandse kranten. Mousje greep daarom naar de belangrijkste twee kranten die destijds – driemaal per week – verschenen: de Oprechte Haerlemse Courant en de Amsterdamse Courant. De inhoud van de Koerant is voor zo’n 80 procent ontleend aan deze twee nieuwsbladen. Van de berichten maakte Mousje door behendig ‘knippen en plakken’ lopende verhalen. Hij gaf extra uitleg over mogelijk onbekende zaken en versimpelde het taalgebruik, om aan de behoeften van zijn lezers tegemoet te komen.

De kranten stonden vol met oorlogsnieuws, vooral over de oorlog tussen het Habsburgse en het Ottomaanse Rijk, met als hoogtepunt de herovering van de Hongaarse stad Boeda op de Turken in september 1686. Ook al nam de Republiek niet deel aan die oorlog, in de publieke opinie bestond veel angst voor ‘de Turken’, die grote delen van Oost- en Zuid-Oost-Europa in hun macht hadden.

 

Human interest

De oorlog in Hongarije was in de Koerant veel meer nog dan in de Nederlandse kranten het belangrijkste onderwerp en vulde meer dan de helft van de kolommen (daar kwamen andere gewapende conflicten in Europa nog bij). Veel lezers van de Koerant of hun ouders waren gevlucht voor oorlogsgeweld in Oost-Europa, of hadden daar familie. Bovendien waren Asjkenazische zakenlieden in de Republiek, met name de familie Gomperz, betrokken bij de bevoorrading van het Habsburgse leger in Hongarije.

Zoveel oorlogsnieuws betekende niet dat redacteur Mousje ander nieuws negeerde. Het blad bevatte relatief veel human-interestberichten, denk aan natuurrampen, ongelukken en sensatienieuws als de geboorte van een kind met twee hoofden. Meestal kwam dit nieuws uit het buitenland, maar ook de overstromingen in Noord-Nederland en de grote brand van mei 1687 in Durgerdam werden uitgebreid verslagen. Opmerkelijk genoeg zijn er eveneens berichten over ongehoorzame monniken en nonnen, en zelfs over wonderen van een katholieke heilige. Eigen nieuws over Joden bracht de Koerant niet, een enkele uitzondering daargelaten, wel natuurlijk berichten over Joden uit andere kranten.

Lokaal Amsterdams nieuws ontbrak geheel, maar dat gold ook voor de Nederlandse kranten. Dat had onder meer met censuur te maken. Brandende kwesties werden meestal in pamfletten uitgevochten.

 

Verdwenen

Misschien zijn er nog meer nummers van de Koerant verschenen dan de honderd in de bundel, maar veel zullen het er niet geweest zijn. Mousjes naam viel voor het eerst in 1686 en kort na het laatst bekende nummer van de Koerant (5 december 1687) begon hij zijn eigen drukkerij (eerst in Nederland, later ging hij naar Duitsland). Er zijn geen aanwijzingen dat hij de krant meenam of dat anderen zijn werk voortzetten. Vermoedelijk had de Koerant gewoon te weinig abonnees. Misschien herkende de Asjkenazische gemeenschap zich niet in een krant die zo weinig Joods van karakter was. De eerste Jiddische krant ter wereld was geen lang leven beschoren.

Met uitzondering van één nummer van een krant uit 1781, kort na het begin van de Vierde Engelse Oorlog, zijn in Nederland verder geen Jiddische kranten opgedoken. Pas halverwege de 19de eeuw verschenen er Joodse kranten met Joods nieuws in het Nederlands. In Oost-Europa bloeide toen ook de Jiddische pers op. David Montezinos, de man die bij toeval de kranten in handen kreeg, overleed in 1916 en schonk zijn vondst aan Ets Haim. De bundel overleefde de Tweede Wereldoorlog, maar is sinds de jaren zeventig spoorloos verdwenen. Hij zou overgebracht worden naar de Nationale Bibliotheek in Jeruzalem, maar is daar voor zover bekend niet aangekomen. Gelukkig waren er eerder foto’s gemaakt, die zich in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bevinden en binnenkort worden gedigitaliseerd.

 

Hilde Pach promoveerde in 2014 aan de Universiteit van Amsterdam op de geschiedenis van de Koerant. Ze werkt als literair vertaalster Hebreeuws en Jiddisch en is freelancejournalist.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Ons Amsterdam (september 2018), p. 20-23. Het is gebaseerd op mijn proefschrift Arranging Reality. Daarover kun je meer lezen als je hier klikt. 

 

‘Ik ben een vertaler in hart en nieren.’ Shulamith Bamberger overleden

Vertalers uit het Hebreeuws in het Nederlands zijn er niet zo veel; vertalers uit het Nederlands in het Hebreeuws misschien nog wel minder. Ik kende maar één vertaler die allebei de kanten op vertaalde: Shulamith Bamberger. Op 8 mei is ze in Tel Aviv onverwacht in haar slaap overleden. Ze was zeventig jaar. Op 10 mei is ze in Tel Aviv begraven.

Shulamith is geboren en getogen in Israël. Als jonge vrouw kwam ze naar Nederland, waar ze gestudeerd heeft aan het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam. Ze woonde in Amsterdam, maar ging regelmatig voor korte of langere tijd terug naar Israël. Haar beheersing van het Nederlands was zo goed dat ze niet alleen in, maar ook uit haar moedertaal kon vertalen. Ze vertaalde uit het Hebreeuws onder meer proza van David Grossman, Ayelet Gundar-Goshen, Alon Hilu, Hila Blum, Zeruya Shalev, Yehoshua Kenaz, Ronit Matalon, en poëzie van Nathan Zach, Moshe Dor, Dahlia Ravikovich en anderen; uit het Nederlands vertaalde ze onder meer Arthur Japin, Harry Mulisch en Willem Elsschot. Ook was ze jarenlang televisieondertitelaar bij het NOB.

Soms ontvluchtte ze de eenzaamheid van het vertalen en ging ze bijvoorbeeld taarten bakken, die ze bij een café in de buurt verkocht, maar plotseling bleek ze dan toch weer met een bijzonder boek bezig. Ze kon het vertalen niet missen. ‘Ik ben een vertaler in hart en nieren’, zei ze in 2014  in een interview met Ruben Hofma van Poetry International. In dat interview zegt ze nog veel meer interessante dingen over haar leven en werk en haar motivatie om te vertalen. Beter dan dat kan ik het niet verwoorden. Je kunt het interview hier lezen.

Het toch al niet grote groepje Hebreeuwse vertalers zal Shulamith erg missen als collega, een veel grotere groep, vertalers en niet-vertalers, zal haar missen als mens.

 

Verdrinken in de oervloed? Over de titel van Sonja’s zoon

Op verzoek van Athenaeum Boekhandel schreef ik een toelichting bij mijn vertaling van de titel van  Sonja’s zoon van Emuna Elon.

De roman Sonja’s zoon van de Israëlische schijfster Emuna Elon beschrijft de lotgevallen van een hedendaagse Israëli die een roman probeert te schrijven over zijn Amsterdams joodse familie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat dit boek bijzonder maakt, behalve de knappe driedubbele gelaagdheid, is dat het is geschreven door iemand die geen enkele band had met Nederland en evenmin directe familieleden heeft verloren in de oorlog, maar zich zo heeft ingeleefd dat het zowel Israëlische als Nederlandse lezers diep raakt.

Met de neus op de absurde feiten gedrukt

De hoofdpersoon in Sonja’s zoon is Joël Blum, een beroemde Israëlische schrijver, die in de oorlog in Nederland is geboren, maar is opgegroeid in Israël. Zijn moeder heeft hem altijd verboden terug te gaan naar Nederland. Na haar dood gaat hij op aandrang van zijn uitgever toch naar Amsterdam om zijn nieuwste vertaling te presenteren. Tijdens een bliksembezoek aan het Joods Historisch Museum ziet hij op filmbeelden zijn moeder met een baby op haar arm. Eén ding weet hij zeker: die baby is hij niet. Terug in Israël vraagt hij zijn oudere zus om uitleg. Ze vertelt wat ze weet, aan Joël, maar niet aan de lezer. Joël keert terug naar Amsterdam om zijn verleden te achterhalen en er tegelijk een roman over te schrijven, met in de hoofdrol zijn moeder Sonja, een ‘gewone’ vrouw die aan den lijve ondervindt wat het betekent om joods te zijn in de oorlog terwijl het dagelijks leven gewoon doorgaat.

Elon beschrijft afwisselend de lotgevallen van Joël in hedendaags Amsterdam en zijn eerste pogingen tot het schrijven van zijn roman. Ze beschrijft zijn verwarring en paniek als hij zich voorstelt wat zijn moeder heeft doorgemaakt en ze laat hem én de lezer onder Sonja’s huid kruipen. En juist doordat het boek geschreven is door iemand die niet uit Nederland komt, maakt het op ons Nederlanders extra indruk, we worden met onze neus op de absurde feiten gedrukt, feiten die we zelf soms liever niet kunnen of willen zien.

Voorwaarde is wel dat die feiten kloppen. Dat maakte dat mijn contact met Emuna Elon veel intensiever was dan gebruikelijk tussen auteur en vertaler. Want hoewel haar research uitstekend was, waren er toch weleens dingen die naar mijn idee beter anders konden worden geformuleerd. Omdat ze niet klopten, of omdat ze door een Nederlandse lezer verkeerd geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Ik zal me hier beperken tot één, niet onbelangrijk voorbeeld, de titel.

Oeroude wateren

De Hebreeuwse titel van het boek luidt Bajit al majim rabiem, ‘Huis op veel water’. Op mijn vraag waarom ze voor deze titel had gekozen, antwoordde Elon: ‘Toen ik langs de grachten van het adembenemend mooie Amsterdam liep, zag ik de jonge Sonja Blum zo op haar fiets rijden, in 1941, door diezelfde schilderachtige straten, langs dezelfde gebeeldhouwde gebouwen en indrukwekkende bomen. Ik zag haar voor me, en net als zij hoorde ik de oeroude wateren onder de keurig bestrate wegen en stoepen kolken en bruisen in hun nooit-aflatende poging om alles weer te overspoelen. Net als Sonja was ik onder de indruk van de luisterrijke geschiedenis van Nederland en het ongelooflijke vermogen van het Nederlandse volk om zee in land te veranderen en daardoor God bijna te evenaren als schepper van het universum. Maar ik wist, zoals Sonja spoedig zou ondervinden, dat de oorspronkelijke afgrond altijd op de loer blijft liggen.’

Elon verwees met deze verklaring deels naar de werkelijkheid: veel huizen in Amsterdam zíjn letterlijk (op palen) op het water gebouwd. Iets wat de meeste Nederlanders heel gewoon vinden, maar wat voor veel buitenlanders aan een wonder grenst. Elon duidt het ook metaforisch: Amsterdam, en eigenlijk heel Nederland, maakt zo’n solide indruk, waardoor je je veilig waant, maar in feite is alles gebouwd op drijfzand en zoals Sonja ervaart, en met haar alle andere joden in de oorlog, je hoeft er niet op te rekenen dat iemand je eruit trekt als je daarin terechtkomt. Maar Elons titel verwijst ook naar de ‘afgrond’ op de eerste dag van de schepping, toen de aarde woest en ledig was (Genesis 1:2), of de ‘oervloed’, zoals hij misschien nog passender genoemd wordt in de Nieuwe Bijbelvertaling. Weliswaar heeft God in de daaropvolgende dagen de watermassa’s van elkaar gescheiden door de schepping van hemel en aarde, maar er kan altijd een situatie ontstaan waardoor de afgrond of oervloed weer tevoorschijn komt.

Deze symboliek zal de gemiddelde, weinig Bijbelvaste, Nederlandse lezer waarschijnlijk minder vanzelfsprekend in de oren klinken, maar vormt wel degelijk een belangrijk element in het boek. Daarom heb ik lang  nagedacht over een Nederlandse titel die daaraan recht zou doen. Maar wat ik ook bedacht, het klonk óf te gewoontjes (‘Huis op het water? Bedoel je soms een woonboot?’) óf te hoogdravend (‘Huis op wijde wateren? Nou nou, zo wijd zijn die  grachten niet!’). Totdat mijn man op een dag zei: ‘Waarom noem je het niet gewoon Sonja’s zoon? Misschien ook een beetje gewoontjes, maar dat is wel waar het boek over gaat. En die symboliek, die blijkt wel uit de tekst. Subtiel, maar duidelijk aanwezig.

Hilde Pach vertaalde eerder onder meer werk van Amos Oz, David Grossman en Nir Baram. In 2014 ontving ze de Martinus Nijhoff Vertaalprijs.

Emuna Elon, Sonja’s zoon. Vertaald uit het Hebreeuws door Hilde Pach. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen 2018

Hier kun je de tekst zien zoals hij op de website van Athenaeum Boekhandel is verschenen.

Sonja’s zoon

Begin 2016 kreeg ik een mailtje van de Israëlische schrijfster Emuna Elon. Ik kende haar niet, maar in Israël is ze een redelijk bekende schrijfster. Ze had net een roman geschreven, vertelde ze, die zich grotendeels in Amsterdam afspeelde, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze had daarvoor een paar maanden lang onderzoek gedaan in Amsterdam en iemand had haar gezegd dat ze mij maar eens moest benaderen. Niet alleen om het boek te vertalen, maar ook om een Nederlandse uitgever te vinden. Ik krijg wel vaker dergelijke verzoeken, en meestal loopt het op niets uit. Ik reageerde daarom wat afhoudend, maar ze liet zich daar niet door weerhouden en vroeg of ze het mocht opsturen. Dat mocht.

TUSSENDOOR EVEN EEN UPDATE (VAN EEN UPDATE VAN EEN UPDATE): DIT ARTIKEL SCHREEF IK IN DECEMBER 2017. SINDS 19 MAART LIGT SONJA’S ZOON IN DE BOEKWINKELS. VAN 9 TOT 21 APRIL VERBLEEF EMUNA ELON IN DE SCHRIJVERSRESIDENTIE BOVEN BOEKHANDEL ATHENAEUM IN AMSTERDAM EN WAS ER GELEGENHEID HAAR TE ONTMOETEN. ZO HEEFT DOCUMENTAIREMAKER RENÉE SANDERS HAAR OP 15 EN 18 APRIL GEÏNTERVIEWD IN DE OPENBARE BIBLIOTHEEK AMSTERDAM OP HET ROELOF HARTPLEIN EN IN BOEKHANDEL ATHENAEUM ROETERSEILAND. INMIDDELS ZIJN ER OOK RECENSIES EN INTERVIEWS VERSCHENEN. ZOALS DEZE ZEER LOVENDE BESPREKING VAN MICHEL KRIELAARS IN NRC HANDELSBLAD VAN 15 JUNI 2018 EN DIT MOOIE INTERVIEW VAN MARJOLIJN DE COCQ IN HET PAROOL VAN 5 MEI 2018.

Een paar weken later arriveerde het boek, Bajit al majim rabiem (letterlijk ‘Huis op veel water’). Ik begon erin te lezen en na een paar hoofdstukken was ik verkocht: dit wilde ik beslist vertalen en ik zou ook zorgen dat het een uitgever kreeg. (Voor een beschrijving van de inhoud verwijs ik voor het gemak naar de foto van de aanbiedingstekst hieronder: even klikken op de foto.) Ik benaderde Nelleke Geel van Atlas Contact, een vrij intuïtieve keuze, maar ik had het gevoel dat dit een boek was dat haar zou kunnen aanspreken. Ze reageerde meteen enthousiast, maar het had nog heel wat voeten in aarde voordat ze – tot mijn grote vreugde – definitief ja zei, tegen een boek dat ze zelf niet kon lezen, op wat vertaalde fragmenten na. Eind 2016 kon ik echt aan de slag, en nu is het boek klaar om naar de zetter te gaan en maakt het deel uit van de voorjaarsaanbieding 2018.

Hoewel ik al heel wat gelezen heb over de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog, raakte dit  boek me dieper dan alles wat ik me kan herinneren. Hoe dat kwam? Ik denk doordat je als lezer onder de huid kruipt van Sonja, een ‘gewone’ vrouw en moeder die stap voor stap aan den lijve ondervindt wat het betekent om joods te zijn in de oorlog terwijl het dagelijks leven gewoon doorgaat.

De Hebreeuwse titel ‘Huis op veel water’ verwijst naar het scheppingsverhaal in Genesis, naar de Kabbala, en ook gewoon naar de werkelijkheid: veel huizen in Amsterdam zíjn letterlijk op het water gebouwd. Dat kun je ook weer metaforisch duiden: Amsterdam, en eigenlijk heel Nederland, maakt zo’n solide indruk, waardoor je je veilig waant, maar in feite is alles gebouwd op drijfzand en, zoals Sonja ervaart, je hoeft er niet op te rekenen dat iemand je eruittrekt.

Hier laat ik het voorlopig bij, voordat het een echte recensie wordt. Het was voor mij een bijzonder project, ook doordat het zich in mijn eigen woonplaats afspeelt. Ik heb de schrijfster een paar keer ontmoet, in Amsterdam en in Jeruzalem, en we hebben samen haar gedetailleerde beschrijvingen van de stad en de gebeurtenissen besproken en zo is er een dierbare band tussen ons ontstaan.

Sonja’s zoon. Vertaald uit het Hebreeuws door Hilde Pach. Atlas Contact, Amsterdam 2018

 

Zie ook wat ik over Sonja’s zoon geschreven heb bij Hoogtepunten en in de nieuwsbrief van Athenaeum Boekhandel en lees hier het eerste hoofdstuk en een deel van het vierde hoofdstuk.

 

 

Dystonie is geen stijlfiguur. Meedoen aan De Tafel van Taal

Met mijn beste vriendinnetje Lydia Rood was ik vorige week – op 13, 14 en 15 maart 2018 – op de televisie te zien in de taalquiz De Tafel van Taal. We hebben elkaar bijna veertig jaar geleden ontmoet in de tweede klas van het gymnasium en sindsdien heeft taal altijd een belangrijke rol gespeeld in onze vriendschap. Daarom dachten we stiekem dat we het er wel aardig van af zouden brengen. En inderdaad zijn we allebei best tevreden over het resultaat. Nadat we gezamenlijk in de eerste en tweede ronde onze tegenstanders hadden overwonnen, moesten we in de derde ronde tegen elkaar. Lydia loste in de finale haar rebus zes seconden sneller op dan ik en was daarmee de winnaar, maar ik had één vraag meer beantwoord dan zij en dat was ook wat waard. Natuurlijk is zo’n quiz een uitdaging, maar al met al blijft het een spelletje. Ikzelf had daarnaast nog een – onuitgesproken – uitdaging. Ik héb namelijk iets, en als je de uitzendingen bekijkt – dat kan hier – kun je dat vast wel zien. Dat iets heet dystonie

Dystonie is geen stijlfiguur of taalfout, maar een chronische neurologische aandoening waarbij je hersenen sommige spieren verkeerd aansturen. Daardoor raken die spieren verkrampt en gaat bijvoorbeeld je nek scheef staan, of  je ogen of je kaken willen niet meer open, of een combinatie daarvan, en in sommige gevallen – vooral als je het op jonge leeftijd krijgt – doen bijna alle spieren in je lichaam mee. In de meeste gevallen is de oorzaak niet bekend, en helaas bestaat er ook geen echt geneesmiddel tegen. De symptomen kunnen vaak verlicht worden door – jawel – botoxinjecties.  De werkzame stof in botox is botulinetoxine, een stof die – tijdelijk – spierverlammingen kan veroorzaken. Als dat om de paar maanden in kleine doses in de overactieve spieren wordt gespoten, raken die weliswaar niet verlamd, maar wel wat meer ontspannen. Soms kunnen ook bepaalde medicijnen helpen. Voor ernstige gevallen is er nog een andere oplossing: Deep Brain Stimulation (DBS), oftewel diepehersenstimulatie – een echt Tafel van Taal-woord trouwens (‘diepe-hersenstimulatie’ wordt ook goedgekeurd). Maar goed, bij DBS worden er elektroden ingebracht in je hersenen, die onderhuids naar een soort pacemaker in je borstkas lopen. Met die pacemaker kun je de spieractiviteit regelen. Dit kan verbluffend goede resultaten opleveren, maar niet iedereen heeft er evenveel baat bij en je moet er een zware operatie voor ondergaan.

Zelf heb ik vooral last van spanning in mijn gezicht, mijn nek en mijn bovenlichaam. Sinds vijf jaar geleden de diagnose bij mij werd gesteld, krijg ik botoxinjecties, later aangevuld met medicijnen. Dat verlicht de symptomen wel wat, maar ik blijf altijd spanning voelen. Dat merk ik bij bijna alles wat ik doe: lopen, zitten, staan, fietsen, autorijden, en nog het een en ander. Dat wil gelukkig niet zeggen dat ik die dingen niet meer kán, maar het voelt bijna altijd onprettig en het is vermoeiend. Als ik erg geconcentreerd met bepaalde dingen bezig ben,  worden mijn hersenen soms even afgeleid van de dystonie en merk ik er een tijdje niets van. Ook zwemmen en dansen hebben dat effect. Jammer genoeg komt de spanning altijd terug.

Ik heb regelmatig spiertrekkingen in mijn gezicht, en dat wordt er niet beter op als ik zenuwachtig ben. Daarom vond ik het best spannend om mijn hoofd aan het televisiepubliek bloot te stellen. Ik ben toch maar in het diepe gesprongen, maar hoe het eruitzag, kon ik pas een maand na de opnamen op de televisie zien. ik vind het soms moeilijk om naar mezelf te kijken. Ik hoop dat de gemiddelde kijker meer heeft gelet op het spel dan op de gezichtsuitdrukking van de spelers, maar of dat zo is… Toch ben ik blij – en zelfs een beetje trots – dat ik het heb aangedurfd.

Ik vind het nog steeds moeilijk om te accepteren dat ik dystonie heb. Zo was ik een tamelijk fanatiek hardloper; ik liep halve marathons, en de laatste jaren was ik vooral dol op trailruns. Fysiek is hardlopen nog steeds mogelijk, maar om mijn conditie op peil te houden moet ik driemaal per week trainen, en dat kostte me steeds meer moeite. Het constant aanspannen van je spieren is ook al een soort topsport, waardoor ik te weinig energie overhield. Ik heb allerlei andere activiteiten geprobeerd ter vervanging, maar het hardlopen blijft trekken. Dus telkens begin ik opnieuw en telkens kom ik niet verder dan vijf of tien minuten achter elkaar lopen, in een slakkentempo. Hoe ik dit moet oplossen weet ik nog steeds niet.

Maar waarom vertel ik dit allemaal? Niet voor mezelf. Ik maak er geen geheim van dat ik dystonie heb, maar ik loop er ook niet mee te koop. Ik heb een nare aandoening, waar ik nog dagelijks mee worstel, maar mijn ziekte verergert niet, de meeste dingen lukken me nog wél, ik heb veel inspirerende bezigheden, en – anders dan veel andere dystoniepatiënten – ik kan nog gewoon mijn werk doen. De reden dat ik dit verhaal na lang aarzelen nu toch voor iedereen zichtbaar op mijn website zet, is dat de aandoening meer bekendheid verdient. Tijdens ons optreden bij De Tafel van Taal bleken opeens veel meer mensen mijn website te bezoeken en dat geeft mij nu hopelijk de kans om meer mensen te bereiken.

Naar schatting hebben in Nederland zo’n 10.000 tot 20.000 mensen dystonie. En mogelijk zijn het er nog meer, want de ziekte wordt door huisartsen, fysiotherapeuten en zelfs neurologen vaak niet herkend. Sommige mensen worden wel twintig jaar van het kastje naar de muur gestuurd voordat ze de juiste diagnose krijgen. Doordat dystonie meestal niet zichtbaar gemaakt kan worden op bijvoorbeeld MRI-scans, komt het nog vaak voor dat de aandoening als psychisch wordt beschouwd. Ook ik kreeg aanvankelijk van mijn huisarts te horen: ‘Ga maar iets ontspannends doen.’ Gelukkig kwam ik toch binnen een paar maanden bij een neuroloog terecht, die de diagnose snel stelde.

Dus wat ik maar wil zeggen: herken je iets in de hier beschreven symptomen, bij jezelf of bij iemand anders, blijf er niet over tobben, maar ga naar je huisarts en bespreek waar je last van hebt. Als je eerst meer duidelijkheid wilt hebben of je wilt wapenen met kennis, kijk dan bijvoorbeeld op de website van de Dystonievereniging, waar veel meer informatie te vinden is dan ik hier kan geven. Als je meer wilt weten, kun je mij ook persoonlijk benaderen via het contactformulier van deze website.

Tegen degenen die al weten dat ze dystonie hebben, wil ik zeggen: je staat er niet alleen voor. Zeker als je pas de diagnose hebt gekregen, lijkt dat soms wel zo. Niet alle neurologen zijn even communicatief begaafd, en vooral in grote ziekenhuizen is de communicatie vaak slecht geregeld en wordt er veel langs elkaar heen gewerkt zonder dat je daar als patiënt inzicht in hebt, terwijl je er wel de dupe van kunt worden. Maar zelfs als dat allemaal goed loopt, is het vinden van de juiste behandeling vaak een moeilijk en langdurig traject, waarover je misschien ook wel eens met lotgenoten zou willen praten. De Dystonievereniging heeft lotgenotencontactgroepen, maar waar ikzelf het meeste baat bij heb, zijn onafhankelijke besloten Facebookgroepen voor en door patiënten.

Tot slot: ik weet hoe verleidelijk het is om in je schulp te kruipen en je af te sluiten van de boze buitenwereld, en soms zit er ook even niets anders op. Gevoelens van verdriet, schaamte en zelfs depressie zijn heel normaal, en soms kun je letterlijk je bed niet uit komen, maar als het even kan, probeer dan toch je leven niet uitsluitend door je ziekte te laten bepalen. Laat zien wat je waard bent, al hoeft dat echt niet te betekenen dat je met je hoofd op de televisie komt.

Aharon Appelfeld (1932-2018)

Op 4 januari overleed de Israëlische schrijver Aharon Appelfeld, 85 jaar oud. Hij werd in 1932 geboren in het toen Roemeense Czernowitz, in een intellectueel Duitstalig joods gezin. Zijn ouders konden zich moeilijk voorstellen dat juist Duitsers hen wilden vermoorden. En ze waren daarin niet de enigen, getuige Appelfelds bekendste roman Badenheim 1939 (1980; Nederlandse vertaling Kees Meiling 2006). Daarin verblijft een groep geassimileerde joden in de zomer van 1939 in een Oostenrijks kuuroord. Ze komen daar al jaren, maar ditmaal wordt iedereen naar Polen vervoerd. Dat veroorzaakt geen paniek. Mede doordat elke historische context ontbreekt, is de sfeer surrealistisch. Appelfeld bestreed dat overigens in 2005 in een interview in deze krant: ‘Hun naïviteit is realistisch. Mensen begrijpen het kwade niet. Alleen als het in henzelf zit.’

Toen de oorlog uitbrak, werd Appelfelds moeder door de Duitsers vermoord. Appelfeld kwam met zijn vader in een werkkamp terecht en wist daaruit te ontsnappen. Na een verblijf bij een prostituée zwierf hij door de Oekraïense bossen, trok op met een misdadigersbende en kwam in 1944 terecht in het Russische leger. Vervolgens zwierf hij bijna twee jaar door Europa, op zoek naar zijn ouders. Tevergeefs (al bleek zijn vader twintig jaar na de oorlog toch nog in leven). In 1946 ging Appelfeld met andere ontheemden met de boot naar Palestina. Zijn ervaringen leverden hem voor de rest van zijn leven stof tot schrijven op, maar voordat het zover was, had hij een lange weg te gaan.

Appelfeld moest meteen in dienst en studeerde vervolgens in Jeruzalem Hebreeuws en Jiddisj. De keuze voor Jiddisj lag niet voor de hand. Het was de taal van het verleden. Maar voor de ontwortelde Appelfeld was het – nu Duits problematisch was geworden – een lijntje naar zijn vroegere thuis. Zijn docenten Martin Buber en Gersjom Scholem hielpen hem een verbinding te leggen tussen de heroïek van het jonge Israël en de Midden-Europese cultuur. Zo slaagde hij erin om in de taal van zijn nieuwe land te schrijven over de jodenvervolging in het oude land.

Daarmee baande Appelfeld de weg voor andere Israëlische auteurs om over de oorlog te schrijven. Sommigen gingen daarin verder dan hij. Appelfeld heeft altijd geweigerd zich in de daders te verplaatsen: ‘De nazi’s beschouwden mij als een insect. Dat soort mensen kan ik niet begrijpen.’ David Grossman was een van de eersten die, in Zie: liefde, wél in de huid van de daders kropen, iets waarmee Appelfeld moeite had: ‘Hij doet een serieuze poging om de Sjoa te begrijpen, maar hij was er niet bij. Dat is een enorm verschil.’

Hoe dan ook, Appelfeld is in Israël, en ook in de Angelsaksische wereld, inmiddels een van de meest gelezen auteurs geworden. Hij schreef meer dan vijftig boeken, heeft vele prijzen gewonnen en werd onder meer door Philip Roth beschouwd als een van de belangrijkste schrijvers ter wereld.

Dit artikel verscheen – enigszins ingekort – in NRC Handelsblad van 5 januari 2018. Je kunt de necrologie zoals hij in de krant verscheen hier als PDF lezen. Als je in het zoekvenster van deze website ‘Appelfeld’ intikt, kun je enkele recensies van zijn boeken en een interview met hem lezen.

Moed en talent. Willy Brill 1926-2017

Op 10 november 2017 overleed Willy Brill, mede-oprichtster van de Stichting Jiddisj, initiatiefneemster van Grine medine, het literaire tijdschrift voor liefhebbers van de Jiddisje taal, actrice, en vertaalster van Jiddisje romans, verhalen en gedichten. Ze heeft tot het laatst toe doorgewerkt. Haar dood kwam volstrekt onverwacht. Grine medine 69 (januari 2018) is vrijwel geheel gewijd aan Willy’s werk. Ook het onderstaande artikel staat daarin te lezen. 

Hoe droef het overlijden van Willy Brill ons ook stemt, het biedt troost te beseffen dat haar talent niet pas na haar dood maar ook al tijdens haar leven erkend werd. In april 2005 werd ze benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau, onder meer vanwege haar grote verdiensten op het gebied van de Jiddisje cultuur. Ter gelegenheid daarvan publiceerde de Stichting Jiddisj toen het boekje De leegte zonder Jiddisje poëten. Een van de artikelen daarin belichtte Willy’s literaire verdiensten. De tekst hieronder is een aangepaste versie van dit artikel. Want Willy heeft in de twaalfenhalf jaar waarin ze als ridder door het leven ging beslist niet stilgezeten.

Al vanaf de jaren zestig heeft Willy Brill zich op alle mogelijke manieren beziggehouden met het Jiddisj, door middel van theater- en muziekproducties, hoorspelen, lesgeven en boekjes over onder meer Jiddisje humor en recepten. Maar haar eerste literaire vertaling kwam uit in 1996, en het was meteen een ambitieus project: Katzenelsons Lied van het vermoorde joodse volk. Daarna volgde een respectabel aantal romans, verhalen en poëziebundels, en natuurlijk haar bijdragen aan Grine medine.

 

Lied van het vermoorde joodse volk

Dos lid foenem oisgehargetn jidisjn folk van Jitschok Katzenelson (1886-1944) verscheen in 1996 als Lied van het vermoorde joodse volk bij uitgeverij Element in Naarden. In dit epische gedicht in vijftien delen van elk vijftien coupletten, geschreven tussen oktober 1943 en januari 1944, beschrijft Katzenelson zijn ervaringen in het getto van Warschau, de opstand in het getto en de vernietiging ervan, de deportatie van zijn vrouw en twee van zijn drie zoons en van vrijwel alle andere joden. Hij schrijft ook over de afzijdigheid van de niet-joodse omstanders, de huichelachtigheid van de Joodse Raad, zijn twijfel aan het bestaan van God.

Katzenelson zelf had zich aangesloten bij de partizanen, werd, omdat hij een Hondurees paspoort bezat, begin 1944 samen met zijn oudste zoon naar het kamp Vittel in Frankrijk gestuurd en vandaar – tegen alle beloften in – naar Auschwitz gevoerd, waar ze beiden vermoord werden. Het gedicht wordt beschouwd als een van de indrukwekkendste getuigenissen van de jodenmoord in de Tweede Wereldoorlog. Het bijzondere is dat Katzenelson het al tijdens de oorlog schreef. Terwijl zijn eigen leven in gevaar was, wist hij al trefzeker uiting te geven aan wat er gaande was: hier werd het joodse volk vermoord. En hij deed dat niet in losse notities, maar in een zorgvuldig gecomponeerd episch gedicht. Er is moed voor nodig om zo’n gedicht te vertalen, en talent. Willy heeft het oorspronkelijke rijm niet gehandhaafd, en waarschijnlijk is dat een verstandige keuze geweest, want het geeft haar de gelegenheid dicht bij de inhoud én bij het metrum te blijven. Hier toont ze misschien wel haar sterkste kwaliteit, het vermogen om de muzikaliteit van het Jiddisj over te brengen in het Nederlands, zonder concessies te doen aan de betekenis. Ter illustratie het allereerste couplet in transcriptie zoals die in het boek is opgenomen, en Willy’s vertaling:

 

 Zing! Nem dain harf in hant, hoil, oisgehoilt oen gring,

 oif zaine stroenes din warf daine finger sjwer

 wi hertser, wi tseweitokte, dos lid, dos letste, zing,

 zing foen di letste jidn oif Eirope’s erd.

 

Zing! Neem je harp ter hand

hol, uitgeput, ontzield,

leg op de dunne snaren

je loden vingers, als harten

die gemarteld zijn

en zing het laatste lied

zing van Europa’s laatste

joden het laatste lied.

 

Manke Fisjke

De publicatie van Katzenelsons gedicht vormde voor Oscar van Gelderen, indertijd directeur van uitgeverij Vassallucci, de aanleiding om Willy te benaderen voor zijn idee een Jiddische Bibliotheek te beginnen. Willy reageerde enthousiast en vertaalde in 1997 ook meteen het eerste boek. Dat werd, op haar eigen voorstel, een boek van ‘de grootvader van de Jiddisje literatuur’, Mendele Moicher Sforim (1836-1917): Kroemer Fisjke, door Willy vertaald als Manke Fisjke. Het is het verhaal van verteller reb Mendele Moicher Sforim – ofwel Mendele de Boekverkoper – en zijn collega reb Alter, die rondreizen tussen de joodse stadjes in het negentiende-eeuwse Rusland om hun boeken en religieuze benodigdheden aan de man te brengen. Op een van hun reizen ontmoeten zij de bedelaar Manke Fisjke, wiens tragikomische levensverhaal afgewisseld wordt met de avonturen van de boekverkopers. Het was Willy’s eerste prozavertaling en het is, in tegenstelling tot Lied van het vermoorde joodse volk, een boek vol humor, dat Willy vakkundig heeft weten te vertalen.

 

De bonthoed & andere verhalen

Na de grootvader van de Jiddisje literatuur kwam natuurlijk de vader aan de beurt, Jitschok Lejb Perets (1852-1915), met de verhalenbundel De bonthoed & andere verhalen. Perets was een veelzijdig schrijver, die misstanden in het traditionele joodse milieu beschreef, maar ook sterk geïnspireerd werd door de mystieke chassidische vertellingen. Aan de vertaling van de bundel hebben naast Willy ook Justus van de Kamp, Mira Rafalowicz, Ruben Verhasselt en Jacob van der Wijk meegewerkt.

 

Groen aquarium & Dagboek van de Messias

Het derde deel is niet van de hand van ‘de zoon van de Jiddisje literatuur’, zoals Willy hem noemt – Sjolem Alejchem – maar van Avraham Sutzkever (1913), een van de grootste twintigste-eeuwse Jiddisje schrijvers en dichters. De twee afzonderlijke boeken Groen aquarium & Dagboek van de Messias (1954 en 1973) verschenen in één band en werden in nauwe samenwerking vertaald door Willy en Mira Rafalowicz. Mira overleed vrijwel tegelijk met de verschijning van de vertaling eind 1998. Sutzkevers schrijfstijl vereist weer heel andere vertaalkwaliteiten dan die van de eerdergenoemde auteurs. Zijn verhalen zijn surrealistisch en vervreemdend, en vaak moeilijk te doorgronden. Veel verhalen gaan over de oorlog, die Sutzkever als partizanenstrijder in Wilna en omgeving doormaakte. Kort na de oorlog vertrok hij naar Israël, waar tot aan zijn dood in 2010 is blijven wonen. Juist gruwelijke gebeurtenissen beschrijft Sutzkever met een tederheid en schijnbare naïviteit, waardoor ze des te harder aankomen, als de lezer tenminste de moeite neemt zorgvuldig te lezen. Zo beschrijft Sutzkever een door de Duitsers verwoeste joodse stad:

 

Uit vervallen lemen hutjes […] stijgen losse bladen uit heilige boeken brandend op naar de ondergaande zon – kinderen met uitgestrekte handjes – alsof de zon hen op het sjoelplein heeft gebaard en ze nu terugfladderen naar hun moeder.

 

Een dergelijk boek vraagt veel van een vertaler: zorgvuldigheid, kennis van de joodse cultuur, en vooral gevoel voor poëzie. Zaken die Willy en Mira gezien het resultaat bijzonder goed toevertrouwd waren.

 

Het leven een roman

Deel 4 was dan eindelijk gewijd aan Sjolem Alejchem (1859-1916), ‘de zoon van de Jiddisje literatuur’, als is er misschien meer voor te zeggen om hem de vader te noemen en Perets de zoon. Perets was weliswaar een paar jaar ouder, maar Sjolem Alejchem begon eerder met het schrijven van Jiddisje literatuur en fungeerde in bepaalde opzichten als Perets’ mentor. Sjolem Alejchem is vooral bekend geworden door Tevje de melkboer, maar voor de Jiddische Bibliotheek werd een non-fictieboek gekozen, Sjolem Alejchems onvoltooide autobiografie Foenem jarid, door Willy in 1999 in het Nederlands vertaald onder de titel Het leven een roman. Het is een boek dat vooral interessant is, zoals Willy ook zelf in een nawoord bij de vertaling schrijft, omdat allerlei personages uit Sjolem Alejchems romans en verhalen hier in hun ware gedaante voorkomen. Maar het boek biedt ook een aardige blik op de jonge Sjolem en de traditionele joodse wereld waaruit hij voortkwam. Een wereld die, zo blijkt uit zijn relaas, in zijn tijd al flink aan het wankelen was. Sjolem Alejchems humoristische en vaak satirische wijze van vertellen komt in Willy’s vertaling goed tot zijn recht.

 

Een meisje van niets

De wankelende traditionele joodse wereld komen we ook, op een heel andere manier, tegen in deel 5, dat in 2000 verscheen als Een meisje van niets (Der sjedim-tants). Het is een min of meer autobiografische roman van Esther Kreitman (1891-1954), de minder bekende zuster van Jitschok Basjevis en Israel Joshua Singer. In het boek van de eerste vrouwelijke schrijver in de serie vinden we geen humor en satire, maar dodelijke ernst. Hoofdpersoon Dvoirele beschrijft haar jeugd in een Pools sjtetl en in Warschau rond 1900. Haar vader is een vriendelijke, wereldvreemde rabbijn, haar moeder een ziekelijke, maar intelligente vrouw die de touwtjes thuis stevig in handen heeft. Dvoirele zelf wil graag iets bereiken in het leven, maar moet knarsetandend toezien hoe haar broer flierefluitend door het leven kan gaan, terwijl zij voor het huishouden moet zorgen. Een meisje hoeft immers niets te worden. Na een korte, gelukkige periode in de (clandestiene) arbeidersbeweging wordt Dvoirele uitgehuwelijkt aan een Antwerpse diamantbewerker. Het lijkt een welkome ontsnapping aan het benauwde milieu van thuis, maar eenmaal getrouwd merkt Dvoirele dat het leven ver van huis niets beter is, en ze verzinkt in lethargie. Een boeiend en droevig verhaal dat helaas nogal schools is opgeschreven, al valt dat Willy als vertaalster natuurlijk niet aan te rekenen.

 

Benjomin de Derde

Aan het volgende boek in de reeks, dat eveneens in 2000 verscheen, viel voor Willy meer eer te behalen. Benjomin de Derde (Binjomin Hasjlisji), van – opnieuw – Mendele Moicher Sforim, is een parodie uit 1878 op het in de joodse literatuur al eeuwenlang populaire genre van de reisverhalen, waarin een dappere reiziger op zoek gaat naar fantastische zaken als de tien verloren stammen van Israël. Met zichtbaar plezier vertaalde Willy de ironisch getoonzette en soms hilarische avonturen van de domme maar zelfverzekerde Benjomin de Derde (genoemd naar twee illustere voorgangers, onder wie de twaalfde-eeuwse Benjamin van Tudela) en zijn nog veel sulliger reisgenoot Senderl. Hoewel hun uiteindelijke reisdoel Erets Jisroël is, komen de beide avonturiers niet verder dan het Russische leger, waarin ze door hun onnozelheid worden ingelijfd. Voor de gemiddelde jood in die tijd een ramp, omdat de dienstplicht minstens twintig jaar bedroeg. Maar gelukkig zien zelfs de Russen in dat er aan deze dienstplichtigen geen eer is te behalen, en ze worden snel weer ontslagen. Mendele ziet in dit verhaal zijn kans schoon om kritiek te uiten op het bekrompen sjtetlleven, al doet hij dat liefdevol. De vaak gehoorde suggestie dat Benjomin en Senderl gemodelleerd zijn naar Don Quichot en Sancho Panza wijst Willy van de hand: Don Quichot was op zoek naar de waarheid, terwijl Binjomin die al in pacht meende te hebben.

 

Papieren schatten

Nadat in deel 5 Esther Kreitman voor het voetlicht was gehaald, werd deel 7, Papieren schatten (2001), geheel gewijd aan verhalen en gedichten van vrouwelijke schrijvers, door Willy met haar grote belezenheid bijeengezocht. In tegenstelling tot de voorgaande auteurs komen deze vrouwen lang niet allemaal uit Oost-Europa, al liggen hun wortels daar wel, maar ook uit Amerika en Israël. Uit het werk van onder meer Rochl Korn, Rikoeda Potasj en Kadya Molodowsky blijkt dat vrouwen wel degelijk een belangrijke bijdrage aan de Jiddisje literatuur hebben geleverd, al werd die vaak niet als zodanig erkend. Een deel van de verhalen en gedichten werd door Willy zelf vertaald, de overige door Jan Jonk de Koning, Hilde Pach, Dorothée van Tendeloo, Ruben Verhasselt en Ariane Zwiers.

 

De familie Masjber

Deel 8 en 9 van de Jiddische Bibliotheek werden door anderen vertaald, maar met deel 10 leverde Willy in 2002 haar magnum opus af: de vertaling van Di misjpooche Masjber (De familie Masjber, ofwel: ‘De familie Crisis’) van de Russische auteur Der Nister (1884-1950). Het boek, dat in vertaling 768 pagina’s telt, vertelt het verhaal van de drie broers Masjber, de rijke geldhandelaar Moisje, die door een plotselinge financiële crisis aan de grond raakt, de mysticus Loezi, die in de ban raakt van de Bratslaver chassidiem, en de half geniale, half onnozele Alter, die op zijn zolderkamer brieven aan God schrijft. Maar het is ook het verhaal van de stad N., waarin Der Nisters geboortestad Berditsjev valt te herkennen, die in de jaren zeventig van de negentiende eeuw voor tachtig procent uit joden bestond, een handelsstad, waar boeren en verarmde edellieden uit de omgeving hun waren komen verkopen. Vooral uit zijn beschrijvingen van het kleurrijke leven in de stad blijkt dat Der Nister een groot verhalenverteller was. En dát dat blijkt is eigenlijk een wonder, want de auteur schreef zijn boek onder moeilijke omstandigheden in de Sovjet-Unie van de jaren dertig. Hij begon zijn carrière begin twintigste eeuw als symbolistisch schrijver, maar dat viel na de Russische Revolutie niet erg in de smaak bij de nieuwe machthebbers. Na aan kort en weinig succesvol verblijf in Berlijn in de jaren twintig besloot hij het roer om te gooien: hij ging een socialistisch-realistische roman schrijven. Dat werd uiteindelijk, in 1939, het eerste deel van De familie Masjber. De roman gaat over een voorbije joodse wereld, zo schrijft Der Nister in zijn voorwoord, die vooruitwijst naar de stralende toekomst van het communisme. De censor was hiermee tevredengesteld, terwijl deze beginselverklaring aan de kwaliteit van het boek geen afbreuk doet. Het heeft Der Nister alleen weinig geholpen. In 1948, kort na de verschijning van het tweede deel in New York, werd hij gearresteerd. In 1950 stierf hij, niet in de Moskouse Loebjankagevangenis, zoals tot voor kort werd aangenomen, maar in het Noord-Russische Abez. In een goelag-strafkamp in dit plaatsje, zeven kilometer ten zuiden van de poolcirkel, bracht hij zijn laatste levensjaren door (zie het artikel dat Fred Borensztajn hierover schreef in Grine medine 68). Net als veel van zijn in het Jiddisj schrijvende collega’s en tal van andere joodse kunstenaars en intellectuelen werd Der Nister in de nadagen van Stalins bewind gevangengenomen en gedood als vijand van het volk.

 

Sprakeloos water

Hoewel Oscar van Gelderen in een interview in De leegte zonder Jiddisje poëten nog verkondigde dat hij er niet aan dacht te stoppen met de Jiddische Bibliotheek, werd niet lang daarna uitgeverij Vassallucci opgeheven en kwam daarmee ook een eind aan de Jiddische Bibliotheek. Willy was echter nog lang niet uitgeschreven. Haar bundel Sprakeloos water verscheen in 2007 bij Meulenhoff. Het schitterend uitgegeven boek is een goudmijn voor liefhebbers van Jiddisje poëzie, in getranscribeerd Jiddisj en in vertaling. Helaas is de eindredactie nogal onzorgvuldig geweest, hetgeen heeft geresulteerd in vrij veel slordigheden in de begeleidende tekst. Wat zou het mooi zijn als er nog eens een beter geredigeerde herdruk van dit boek zou komen; het liefst ook nog met de originele tekst in oisjes.

 

Tevje de melkboer

Na de opheffing van de Jiddische Bibliotheek, die commercieel helaas nooit een groot succes is geweest, waagde uitgeverij Veen een nieuwe poging met de Nieuwe Jiddische Bibliotheek. Hierin verscheen in 2008 een vertaling waarnaar lang was uitgezien: Tevje de melkboer. Vreemd genoeg was dit allerbekendste boek van Sjolem Alejchem (of Sjolem Aleichem, zoals hij in deze uitgave genoemd wordt) nooit eerder rechtstreeks uit het Jiddisj in het Nederlands vertaald (de vertaling van N. Polak en A. Polak-Lubbers uit 1966 is via het Engels tot stand gekomen). Willy’s vertaling is inmiddels alleen nog antiquarisch te krijgen. En dat terwijl de op dit boek gebaseerde musical Fiddler on the Roof momenteel met veel succes door het land toert. Welke uitgever ziet er brood in een herdruk?

 

De tweede ronde

Ook buiten de Jiddische Bibliotheek was Willy actief. In 2000 was ze met Shlomo Berger gastredacteur van het Jiddisje nummer van het tijdschrift De tweede ronde. Al was dat een enigszins frustrerende bezigheid, omdat de reguliere redactie niet steeds even veel gevoel bleek te hebben voor wat Willy zag als het unieke van de Jiddisje literatuur.

 

Doordrenkt van jou als aarde na een lenteregen

Meer plezier heeft Willy waarschijnlijk beleefd aan het samenstellen en vertalen van Doordrenkt van jou als aarde na een lenteregen. De mooiste Jiddische liefdesgedichten (Bert Bakker, 2000), dat ze samen met Ariane Zwiers maakte. Ze vertaalde hierin gedichten van Avrom Rejzen, Moisje Lejb Halpern, Jakob Glatstein, Rochl Korn, Itsik Manger, Avraham Sutzkever en Jitschok Imber. En net als in Lied van het vermoorde joodse volk valt op met hoeveel gevoel voor taal en muzikaliteit ze van de Jiddisje gedichten Nederlandse gedichten weet te maken, terwijl ze toch altijd dicht bij de oorspronkelijke tekst blijft.

 

Ich wejn oif aich mit alle oisjes foen dem alef-bejs

Een bundel die Willy bijzonder na aan het hart lag, was Ich wejn oif aich mit alle oisjes foen dem alef-bejs. De bundel bevatte door haar vertaalde gedichten van twaalf Jiddisje schrijvers uit de Sovjetunie, onder wie Dovid Bergelson, Perets Markisj en Moisje Koelbak, vijftig jaar nadat zij als vijanden van de staat vermoord waren. Ze droeg de gedichten samen met Josif Levkovich voor tijdens de herdenking van deze moord, op 17 november 2002 in de Uilenburgersjoel in Amsterdam.

 

De gebroeders Asjkenazi

Hoewel Willy inmiddels de negentig gepasseerd was, dacht ze niet aan stoppen. Ze is letterlijk tot haar laatste dag actief gebleven. De laatste jaren werkte ze gestaag aan de vertaling van het omvangrijke familie-epos Di brider Asjkenazi (1936) van Israel Joshua Singer. Van de drie delen had ze er al twee voltooid.

 

Grine medine

Tot slot bleken Willy’s vertaalkwaliteiten ook elk kwartaal uit haar bijdragen aan Grine medine, het blad dat zij zeventien (!) jaar geleden mede oprichtte, en waarvan ze tot aan haar dood redacteur is geweest. Behalve de artikelen en vertalingen die ze speciaal voor een bepaald nummer schreef, kon de redactie altijd bij Willy aankloppen als er plotseling een kwart pagina wit in het blad dreigde te ontstaan. ‘Ik heb nog wel wat liggen’, zei ze dan. Tot besluit één zo’n gedicht dat Willy ‘nog had liggen’, van Rejzl Zjichlinski, gepubliceerd in Grine medine 17 (oktober 2004):

 

װי קיל, װי סאַמעט-גרין

װי קיל, װי סאַמעט-גרין

איז דער מעך געװען אין פּױלישן װאַלד,

װוּ צװישן סאָסנעס

איך האָב אין מײַן יוגנט געטרױמט.

װי פּערלמוטער װײַס זענען די װאָלקנס געװען

אױף דעם בלױען הימל…

דער גרינער, פּלושענער מעך

איז געװען בלױז אַ דינער צודעק

איבער די אָפֿענע גריבער,

װאָס האָבן אױף מיר געװאַרט.

די זילבערנע װאָלקנס –

בלױז בעלמעס

איבער די בלינדע אױגן פֿון גאָט.

Hoe koel, fluweelgroen

Hoe koel, fluweelgroen

was het mos in de bossen van Polen

waar ik tussen de sparrenbomen

in mijn jeugd lag te dromen,

hoe paarlemoerblank waren wolken

tegen het hemelblauw…

Het groenpluchen mos

was niet meer dan een floers

over geopende graven

die op mij wachtten.

De zilveren wolken

de grauwe staar

van Gods blinde ogen.

Vertaling: Willy Brill (1926-2017)

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Grine medine  69 (januari 2018, p.  2-13). Het is hier als PDF te lezen.

 

Karpinovitsj in woord en beeld over het joodse Wilne

Als je benieuwd bent naar het vooroorlogse joodse leven in Wilne (de huidige Litouwse hoofdstad Vilnius), en dan vooral naar het leven van de gewone mensen en van de onderwereld, is het de moeite waard om Avrom Karpinovitsj (1913-2004) te lezen. In Grine medine 16 (juli 2004) schreef ik een in memoriam over hem. Je kunt dat hier lezen. Daarin vind je ook links naar de verhalen die ik van hem vertaald heb. Ik noem ze hier nog even: ‘De Folklorist’, ‘Zelik de Weldoener en Orke de Meier’ en ‘Graaf Paardenbloem’. Boris Sandler, hoofdredacteur van het Jiddisje blad de Forwerts, loopt in het onderstaande filmportret door het centrum van Vilnius en staat stil bij plaatsen die een rol gespeeld hebben in het leven van Karpinovitsj. Ook Karpinovitsj zelf, die de oorlog overleefde en later naar Israël vertrok, komt uitgebreid aan het woord, onder meer over zijn vader, die directeur was van het Jiddisje Volkstheater.

Woe ahin? De opmerkelijke levensloop van zanger Leo Fuld

Twintig jaar geleden overleed de ooit wereldberoemde Leo Fuld, zanger van het Jiddisje levenslied. Hij werd 84 jaar oud. Mijn eerste kennismaking met Fuld (1912-1997) vond begin jaren negentig plaats tijdens het vertalen van de roman De grammatica van het gevoel van David Grossman (later heruitgegeven door Cossee als De uitvinder van geheimen). Een van de – Israëlische – personages zet in deze roman een langspeelplaat op van Leo Fuld. Ik had nog nooit van hem gehoord, en omdat in die jaren niemand van Google had gehoord, ging ik te rade bij de schrijver zelf. Grossman wist mij te vertellen dat Fuld in de jaren vijftig en zestig een wereldberoemde zanger was, die zelfs met Frank Sinatra vergeleken werd. Een paar jaar later las ik in het Amsterdams Stadsblad een interview met hem, en wat bleek: hij woonde gewoon in een flatje in Amsterdam. Hij was geboren in Rotterdam en maakte voor de oorlog al enige furore als zanger. Zijn roem drong in de jaren dertig zelfs door tot in Amerika, waar hij de oorlog doorbracht en nog vele jaren daarna. In juni 2011 schreef ik een artikel over hem in Grine medine. Een tijdschrift voor liefhebbers van de Jiddisje taal nr. 43, dat je hieronder kunt lezen. De documentaire van Netty van Hoorn die daarin ter sprake komt, staat inmiddels ook op YouTube en is eveneens hieronder te bekijken. Ook is er recentelijk een theatervoorstelling gemaakt over Leo Fuld, met Rob van de Meeberg in de hoofdrol. Hier lees je er meer over. Zie voor boekingen en speeldata www.dezee.nl.

 

Een echte Amsterdammer was hij niet. Integendeel, Leo Fuld, de grote zanger van het Jiddisje levenslied, werd geboren in Rotterdam. Maar na zijn imposante carrière in Amerika keerde hij op tachtigjarige leeftijd terug naar Amsterdam, waar hij in zijn laatste levensjaar een onverwachte nieuwe bloeiperiode doormaakte.

Begin jaren negentig vertaalde ik De grammatica van het gevoel van David Grossman. Deze Israëlische roman speelt zich af in een kleinburgerlijk milieu in Jeruzalem in de jaren zestig. Tijdens het bar mitswafeestje van de hoofdpersoon zet een lollige oom een fles wijn op zijn hoofd en danst daarmee op de muziek van een plaat van Leo Fuld. Of Fold, of Pold of Puld, dat kun je niet zien in het Hebreeuws. Nooit van gehoord in elk geval. Internet bestond nog niet, dus ik vroeg het maar aan de schrijver zelf. Ja, dat was een zanger van sentimentele Jiddisje liedjes, die in die tijd heel populair was in Israël, zei hij. Maar blijkbaar had ik toch niet goed opgelet, want op pagina 134 wordt de zanger opgevoerd als Leo Fold.

 

Amsterdams Stadsblad

Later hoorde ik nog wel eens iets over de zanger, ik begreep toen dat hij geen Fold maar Fuld heette, en dat hij in de jaren vijftig en zestig op Broadway furore had gemaakt met succesnummers als My Yiddishe Mama en Woe ahin zol ich gejn. Zo’n typisch Amerikaans-joodse zanger, dacht ik, waarschijnlijk allang overleden. Totdat ik op een dag in het Amsterdams Stadsblad een interview las met de oude zanger Leo Fuld, die met zijn jongere vrouw in een flatje in Amsterdam woonde, omringd door herinneringen aan zijn carrière. Helemaal geen Amerikaan, maar gewoon een Nederlander!

Maar zo gewoon bleek hij nu ook weer niet, toen ik me wat meer in hem ging verdiepen. Leo Fuld werd in 1912 geboren in een arm, kinderrijk gezin in Rotterdam. Zoals veel joodse zangers begon hij zijn carrière in de synagoge. Al op zijn zestiende fungeerde hij als chazan in diverse sjoels. Daarnaast was hij op wereldse podia actief. Aanvankelijk in een café op de Rotterdamse Kruiskade, vervolgens ook in Amsterdam, maar al snel voor de VARA-radio en zelfs bij de BBC. Zijn repertoire bestond niet alleen uit Jiddisje liederen, maar ook uit bekende Nederlandse en Engelse nummers.

Eind jaren dertig was zijn roem ook tot in Amerika doorgedrongen. Tijdens zijn eerste tournee daar brak de Tweede Wereldoorlog uit. Hij bleef in Amerika en zong met een showorkest voor de radio. Hij werd steeds succesvoller als vertolker van het Jiddisje levenslied. Opmerkelijk, want hoewel hij een mooie stem had, zong hij zijn tekst met een overduidelijk Nederlands accent en een Rotterdamse r.

 

Edith Piaf

Toen na de oorlog slechts één zuster de jodenvervolging overleefd bleek te hebben, besloot Fuld niet naar Nederland terug te keren. In Amerika werd hij wereldberoemd met Jiddisje klassiekers. Veel indruk maakte het half Jiddisje, half Engelse Woe ahin zol ich gejn / Tell Me Where Shall I Go uit 1947. De versie die Fuld zong, was gebaseerd op de Jiddisje tekst die de Poolse tekstdichter S. Korn-Teuer (1890-1941) al voor de oorlog schreef, en die het lot beschrijft van de opgejaagde joden die nergens heen konden, omdat alle landen hun deuren gesloten hielden. Maar Fulds versie is voorzien van een optimistisch slotcouplet met Engelse vertaling over het inmiddels gerealiseerde beloofde land dat een eind zal maken aan het joodse lijden. Hieronder de originele, prezionistische versie, gevolgd [en dit is een toevoeging van 2 december 2017] door de optimistische Engelse tekst:

–דער ייִד װערט געיאָגט און געפּלאָגט

,נישט זיכער איז פֿאַר אים יעדער טאָג

,זײַן לעבן איז אַ פֿינצטערע נאַכט

.זײַן שטרעבן, אַלץ פֿאַר אים איז פֿאַרמאַכט

,פֿאַרלאָזן, בלױז מיט שׂונאים, קײן פֿרײַנט

.קײן האָפֿענונג, אָן אַ זיכערן הײַנט

 

,װוּ אַהין זאָל איך גײן

?װער קאָן ענטפֿערן מיר

,װוּ אַהין זאָל איך גײן

?אַז פֿאַרשלאָסן ז’יעדע טיר

,ס’איז די װעלט גרױס גענוג

.נאָר פֿאַר מיר איז ענג און קלײן

װוּ אַ בליק

.כ’מוז צוריק

.ס’איז צעשטערט יעדע בריק

?װוּ אַהין זאָל איך גײן

 

Tell me, where can I go?

There’s no place I can see.

Where to go, where to go?

Every door is closed for me.

To the left, to the right,

It’s the same in every land.

There is nowhere to go

And it’s me who should know,

Won’t you please understand?

 

Now I know where to go,

Where my folk proudly stand.

Let me go, let me go

To that precious promised land.

No more left no more right.

Lift your head and see the light.

I am proud, can’t you see,

For at last I am free:

No more wandering for me.

 

Mede door dit lied werd Fuld ook buiten Amerika een bekende zanger. Hij ging in de jaren vijftig en zestig veelvuldig op tournee en trad op met beroemdheden als Edith Piaf en Frank Sinatra. In 1951 maakte hij in Londen een plaatopname van Itsik Mangers Oifn weg sjtejt a boim, in aanwezigheid van de dichter, die toen in Londen woonde. Fuld had in de jaren vijftig een eigen club in New York en ging later naar Las Vegas. Ook kreeg hij verrassend genoeg bekendheid in de Arabische wereld en trad hij op in Libanon, Egypte en Tunesië.

 

Raiband

In de jaren zeventig raakte hij langzaam maar zeker in de vergetelheid en in 1992 kwam hij, oud en eenzaam, terug naar Nederland, naar Amsterdam ditmaal. Daar beleefde hij een onverwachte revival. Nadat in 1994 cineaste Netty van Hoorn een documentaire over hem had gemaakt – genomineerd voor het Gouden Kalf – werd hij kort voor zijn dood opgespoord door Mohamed el Fers, een Nederlands-Algerijnse televisieproducent. Deze kende Fulds muziek uit zijn jeugd en hoorde er een Midden-Oosterse onderstroom in. Hij bracht Fuld in contact met een Algerijnse raiband en tezamen traden ze op bij het VARA-programma Kopspijkers voor een enthousiast publiek van voornamelijk Marokkanen, dat maar niet genoeg kon krijgen van Fulds Jiddisje repertoire. Woe ahin zol ich gejn zong Fuld op aanraden van El Fers maar niet.

Uit deze curieuze maar zeer geslaagde samenwerking kwam ook een cd voort, The Legend. En een cd’tje met de Oranjehymne ‘God zegen Nederland’, dat in 1997 uitgeroepen werd tot ideaal lied bij de toekomstige abdicatie van Beatrix. Dit gebeurde door de Oranjologen, een gezelschap journalisten, onder wie Paul Damen, René Zwaap en Arthur van Amerongen, die van Fuld een soort cultfiguur wilden maken. Fuld overhandigde de cd op Koninginnedag 1997 onaangekondigd aan de koningin bij haar bezoek aan Marken. Die geduldig glimlachend toeluisterde terwijl hij op straat het hele lied voor haar zong. Willem-Alexander kreeg vervolgens een stapel cd’s mee, ‘om aan iedereen uit te delen’. 1997 leek het jaar van Fulds wederopstanding te worden. Hij trouwde voor de vierde keer, en er waren plannen voor meer televisieoptredens en cd-opnamen, maar helaas, nog geen twee maanden na Koninginnedag overleed Leo Fuld, 84 jaar oud.

In 2003 verscheen een herziene herdruk van mijn Grossman-vertaling, onder de naam De uitvinder van geheimen. Op pagina 166 zet oom Lonjoe een plaat op van Leo Fuld.

 

Mede dankzij Fulds nieuw verworven cultstatus in zijn laatste levensjaar is er op internet veel over hem te vinden, zowel oude plaatopnamen als filmpjes met recentere televisieoptredens. Ook zijn ode aan de koningin is integraal te zien. Een uitgebreid overzicht van leven en werken van Fuld biedt de website van zijn platenlabel www.hipporecords.nl. De film van Netty van Hoorn is op DVD te bestellen bij www.nettyvanhoorn.nl. [N.B. Dit werd geschreven in 2011. Recentere informatie is hierboven te vinden.]