Bijna thuis. Hospice De Schelp biedt geborgenheid in de laatste levensfase

Le Champion wordt veertig jaar, zoals bekend. De jarige wil echter geen cadeaus maar verzoekt iedereen die iets wil schenken een donatie te geven aan Hospice De Schelp in Krommenie. De Schelp is een ‘bijna-thuis-huis’, waar mensen met een levensverwachting van minder dan drie maanden hun laatste levensfase in alle rust kunnen doorbrengen.

‘Le Champion is een vereniging van mensen die een sport beoefenen en gezond willen blijven’, zegt Ruud van der Velde, voorzitter van de jubileumcommissie. ‘Maar het is goed om te beseffen dat het bestaan ook een andere kant kent. Een hospice biedt een thuis aan mensen die nooit meer gezond zullen worden.’ Lees meer

Langs Berg en Dal… 25e Zevenheuvelenloop trekt 25.000 deelnemers

De Zevenheuvelenloop beleefde op 16 november zijn 25e editie. Van heinde en verre stroomden de deelnemers toe. Zelfs al moest je dit jaar betalen voor een medaille. Dit omdat de Zevenheuvelenloop zich afficheerde als duurzaam evenement.

Zodra ik station Amsterdam Amstel binnen loop, is het duidelijk dat er een hardloopevenement van formaat aanstaande is. Overal lopen sportieve types met hardloopschoenen. En dat voor een wedstrijd aan de andere kant van het land: de Zevenheuvelenloop in Nijmegen. Lees verder

Buigen maar niet barsten. De basis van ‘Fiddler on the Roof’en een roman van Manger uit het Jiddisj vertaald

Zo indringend als Sjolem Aleichem de teloorgang van de joodse wereld in ‘Tevje de melkboer’ binnenlaat, zo ‘onbekommerd-vrolijk’ wil Itsik Manger die in zijn roman ‘Lied van het paradijs’ ontkennen.

 

Tevje de melkboer van Sjolem Aleichem zal menigeen vaag bekend voorkomen. Al was het maar omdat dit boek de basis vormde voor de musical Fiddler on the Roof (Anatevka). Het is daarom verwonderlijk dat Tevje nu pas voor het eerst rechtstreeks uit het Jiddisj is vertaald. (De vorige vertaling, van N. Polak en A. Polak-Lubbers uit 1966, kwam via het Engels tot stand.) In de musical wordt nostalgisch teruggeblikt op het voorgoed verdwenen Oost-Europese joodse leven. Het boek is aanmerkelijk minder nostalgisch.

Sjolem Aleichem (1859-1916) groeide als Sjolem Rabinovitsj op in de Oekraïne, in een tijd dat veel joden uit de beslotenheid van de religieuze traditie stapten en deel gingen uitmaken van de moderne maatschappij. Hij begon zijn schrijverscarrière in het Hebreeuws en Russisch, maar ging later over op het Jiddisj, waarmee hij een veel breder publiek trok. Hij schreef romans, korte verhalen, feuilletons, recensies en gedichten, en werd er immens populair mee. Zijn hoge productiviteit kwam mede voort uit geldnood. Dankzij een erfenis van zijn schoonvader kon hij enige tijd op grote voet leven. Het geld stak hij deels in de uitgave van ‘goede Jiddisje literatuur’, de rest verspeelde hij op de beurs. En daarna was het weer sappelen geblazen.

Vanaf 1895 tot kort voor zijn dood heeft Sjolem Aleichem met tussenpozen gewerkt aan Tevje de melkboer. Dat leverde negen monologen op, waarin Tevje zijn hart uitstort bij de schrijver. Tevje is een man die de zaken neemt zoals ze komen, die buigt maar niet barst, die liever compromissen sluit dan het conflict aangaat – al zijn er grenzen. Zijn veelvuldige, meestal verkeerd geïnterpreteerde en uit de context gehaalde citaten uit Tora en Talmoed vormden een bron van vermaak voor zijn lezers. Hetzelfde geldt voor zijn gekissebis met zijn vrouw Golde, die voor het eten zorgt en verder haar mond moet houden maar dat natuurlijk niet doet.

 

Dochters

Voor het publiek van nu zal Tevjes humor vaak moeilijk navolgbaar zijn, al heeft vertaalster Willy Brill de weerbarstige tekst bewonderenswaardig leesbaar vertaald en er ook – met hulp van Ruben Verhasselt – voor gezorgd dat de citaten én Tevjes interpretaties daarvan voor iedereen te begrijpen zijn. Tevje zelf blijft, in al zijn oubolligheid, overeind, maar wat het boek voor de hedendaagse lezer vooral nog interessant maakt, zijn Tevjes dochters. Alle zeven zijn ze even mooi en even slim, aldus Tevje, maar wat heeft hij veel met hen te stellen.

Via de dochters geeft Sjolem Aleichem een bijna programmatisch inkijkje in de teloorgang van de traditionele joodse gemeenschap. Zo wordt dochter Hodl verliefd op een – joodse – revolutionair. Een sympathieke jongen, vindt Tevje, met wie je tenminste een goed gesprek kunt voeren. Dat het paar trouwt zonder hem toestemming te vragen, bevalt hem minder. Ze hebben haast, want Hodls man moet aan de revolutie werken. Kort daarna wordt hij gearresteerd en naar Siberië gebracht, en Hodl voegt zich bij hem.

Tevjes wereld schudt op zijn grondvesten, maar hij respecteert Hodls besluit. In dit in 1904 geschreven verhaal laat Sjolem Aleichem de buitenwereld indringend toe: rond de vorige eeuwwisseling broeide het in het Russische Rijk, en die onrust zou uitlopen op de mislukte revolutie van 1905. Deze revolutie had veel joodse sympathisanten, omdat het leven er voor de Russische joden steeds onaangenamer op werd.

Nog bonter maakt dochter Chawe het, door verliefd te worden op een christen. Dit is ook voor de tolerante Tevje een stap te ver. Conform de joodse traditie rouwt hij om haar: ze is voortaan dood voor hem.

In 1909 schreef Sjolem Aleichem voorlopig het laatste verhaal over Tevje. Zijn vrouw is dan al gestorven, en zijn jongste dochter heeft een rijke man aan de haak geslagen. Zo rijk dat hij zich schaamt voor zijn armoedige schoonvader. En Tevje past zich ook nu weer aan: hij vertrekt naar het land Israëls.

Waarschijnlijk had Sjolem Aleichem het bij deze zeven monologen willen laten. Zijn gezondheid ging achteruit en hij begon aan zijn autobiografie (in 1999 in vertaling van Willy Brill verschenen als Het leven een roman). Toch schreef hij in zijn laatste levensjaren, die hij in Amerika doorbracht, nog twee monologen, waarin hij bitter commentaar levert op het schrikbarende Russische antisemitisme. In het land Israëls is Tevje nooit aangekomen, maar nu blijkt hij ook in zijn eigen dorp niet meer gewenst. De burgemeester komt hem zelf meedelen dat de dorpelingen een pogrom gaan houden, niet omdat ze iets tegen hem hebben, maar omdat het moet van hogerhand. Uiteindelijk stelt men zich tevreden met het inslaan van de ruiten. Maar het wordt nog erger: net als talloze andere joden moet Tevje met zijn familie vertrekken uit gebieden waar ze honderden jaren hebben gewoond.

 

Liedjes

Itsik Manger (1901-1969) was in zijn tijd bijna net zo populair als Sjolem Aleichem. Maar hij was uit heel ander hout gesneden. Hij was in de eerste plaats dichter. Veel nu nog bekende Jiddisje liedjes zijn van zijn hand. Hij werd geboren in het legendarische Czernowitz, een centrum van Duitstalig-joodse cultuur. Manger schreef aanvankelijk ook in het Duits, maar ging al gauw over op Jiddisj. Zijn werk is beïnvloed door de Duitse romantiek, en door de volksliedjes en verhalen uit zijn jeugd. Beroemd en geliefd werd hij vooral door zijn Choemesj-lider (1935) en Megile-lider (1936), humoristische bewerkingen van Bijbelse verhalen, gesitueerd in het Oost-Europa van zijn eigen tijd. De aartsvaderen krijgen een menselijk gezicht, drinken te veel, maken ruzie met hun vrouw of zijn juist hartstochtelijk verliefd.

Iets dergelijks zien we in het mooi vertaalde Lied van het paradijs uit 1939. Anders dan de naam doet vermoeden geen gedicht maar een roman. Uitgangspunt is het joodse volksgeloof dat mensen voor hun geboorte engelen waren in het paradijs. Vlak voor hun komst op aarde krijgen ze een kneep in hun neus, waardoor ze hun vorige leven vergeten. Het engeltje Sjmoeël-Abbe Aberwo weet de kneep in zijn neus te ontlopen en herinnert zich bij zijn geboorte dus nog alles. Als pasgeboren baby doet hij zijn ouders en hun omgeving versteld staan met zijn verhalen over het paradijs.

Het blijkt er daar niet veel anders aan toe te gaan dan op aarde. Er zijn overspelige engelen, dronken engelen, engelenleraren die hun leerlingen slaan, en ook de grote namen uit de Bijbel komen er niet best af. ‘Koning Dovid’ is nog steeds een schuinsmarcheerder en een oud en lelijk geworden Basjeve (Batseba) probeert hem nog altijd te verleiden. Naast het joodse paradijs is er een gojs paradijs waar vooral Russisch-orthodoxe antisemieten wonen, en een Turks paradijs voor de mohammedanen (die stelen). Sjmoeël-Abbe beleeft er tal van avonturen met zijn vriendje Pisjerl, totdat hij tot zijn verdriet naar de aarde gestuurd wordt.

Het boek zal voor de Oost-Europees joodse lezer vast een feest van herkenning zijn geweest, een satirisch commentaar op het dagelijks leven en de menselijke zwakheden. Voor de lezer van nu doet het gedateerd en kinderlijk aan. En terwijl Sjolem Aleichem in Tevje toont oog te hebben voor de dreigende ondergang van zijn omgeving, blijft Manger veilig binnen de kaders van de traditionele joodse wereld. Dat is des te opmerkelijker omdat hij het schreef in 1939, toen hij in Parijs verbleef, op de vlucht voor de nazi’s. Voor Manger was dit ‘onbekommerd-vrolijke’ boek, zoals hij het noemde, een laatste strohalm waarmee hij zich vastklampte aan een wereld die, zo besefte hij maar al te goed, op instorten stond.

Manger overleefde de oorlog in Londen, bracht een aantal jaren in Amerika door en stierf in 1969 in Israël, gesloopt door drank en depressies.

 

Sjolem Aleichem, Tevje de melkboer. Vertaald uit het Jiddisj door Willy Brill. Veen, 190 blz. € 22,90

Itsik Manger, Het lied van het paradijs. Vertaald uit het Jiddisj door Henriette Silverberger. Veen, 220 blz. € 24,90

 

Deze recensie verscheen in NRC Handelsblad van 25 juli 2008

De Strada

Hardlopen doe ik al een tijdje. En best fanatiek. Zo heb ik me voorgenomen dit jaar een marathon te lopen. Of het er echt van komt, staat nog te bezien, want mijn lichaam is het niet altijd eens met mijn grootse plannen. Om datzelfde lichaam eens iets anders te gunnen dan dat eeuwige gestamp op het asfalt, besloot ik onlangs een racefiets aan te schaffen. Een probleem was alleen dat ik nog nooit van mijn leven op zo’n fiets gezeten had.

Om erachter te komen hoe dat voelde, toog ik naar de firma Presto in de Amsterdamse Haarlemmerstraat. Enigszins belachelijk voelde ik me wel. Temeer daar de reacties van mijn omgeving niet louter bemoedigend waren (‘Midlifecrisis!’). Lees meer

Hollen in Zwolle. De Zwolse Halve Marathon

Zwolle 2008 Univé

De halve marathon van Zwolle: hoe kom je op het idee? Ten eerste, je ziet de zon ondergaan tijdens het lopen, ten tweede, je loopt drie rondjes door het fraaie centrum van de oude Hanzestad, ten derde, het vormde een mooie aanleiding om een weekendje weg te gaan met zijn tweeën. Vijf dagen voor het evenement leek het feest niet door te kunnen gaan, want ik ging door mijn rug en kon niet eens meer mijn eigen schoenveters strikken. Maar door een wonder (en de handen van de fysiotherapeut) kon ik zaterdagavond toch aan de start verschijnen (met zelfgestrikte veters).

Het startschot klinkt. Geen idee of ik het kan volhouden, maar het voordeel van een parcours dat uit meerdere ronden bestaat, is dat je nooit ver hoeft te wandelen naar de finish als je moet opgeven. Lees meer

Kids Chain: lopen voor én met diabetes

Bij de Zandvoort Circuit Run op 30 maart zullen ze weer prominent aanwezig zijn: ruim veertig kinderen in rode jacks en witte shirtjes. In estafette rennen ze rondjes om het circuit en volbrengen zo gezamenlijk een marathon. Tijdens de Egmond Halve Marathon op 13 januari waren ze ook al actief: de ambassadeurs van Kids Chain for Diabetes.

Egmond was niet de eerste gezamenlijke activiteit van Kids Chain for Diabetes. Het begon op 4 november 2007, toen ruim veertig Nederlandse kinderen met suikerziekte in estafette de Athens Classic Marathon liepen. Lees meer

Zelik de Weldoener en Orke de Meier

Avrom Karpinovitsj

 

Zelik de Weldoener stond op een pesachochtend op met het vaste besluit dat het zo niet langer kon. Er moest orde geschapen worden bij het boevengilde van Wilne. De laatste tijd rees de zaak de pan uit. De vechtpartijen, de conflicten maakten het hele vak te schande. Respectabele dieven hadden hun manieren verloren. En dat allemaal vanwege de oorlog die Orke de Meier, zijn, Zeliks, eeuwige vijand, al een flink aantal jaren met hem voerde.

 

Titelbladkarpinovitsjdoerchhoif - uitsnede

Tekening: Josl Bergner

Zelik de Weldoener was voorzitter van de Broedervereniging, waartoe de belangrijkste Wilner onderwereldfiguren behoorden, zoals Elinke de Lange, Tsotske de Aas, Tevke Komeet, allemaal mensen van naam, die bang waren voor God noch mensen.

Orke de Meier was evenmin voor een kleintje vervaard. Hij was voorzitter van de andere misdadigersvereniging, die De Gouden Vlag heette. Daar hadden zich, om de waarheid te zeggen, de simpele vakbroeders genesteld, die zich tevredenstelden met gerolde portemonnees of nat wasgoed van een zolder. Het waren kleinere dieven, maar ze hoorden wel degelijk tot de branche.

Orke de Meier wilde zichzelf graag vergelijken met Zelik de Weldoener. Hij werd verteerd door jaloezie. Zelik had het monopolie op uit Litouwen gesmokkelde tabak; bovendien was hij een heler van formaat, de afnemer van alle gestolen goed in de stad. Als je je gestolen spullen terug wilde zien, was Zelik het adres. Vandaar ook zijn bijnaam ‘de Weldoener’. Heel Wilne had respect voor hem, want zonder hem kon je niets beginnen. Hij was kind aan huis bij dokter Wigodski, die alle armen van Wilne onder zijn hoede had en erop toezag dat hun geen onrecht werd aangedaan. Zo hadden ze een eenzaam weesmeisje haar hele bruidsschat afgepakt die ze onder een matras had verstopt, terwijl de ‘statuten’ van de Broedervereniging toch bepaalden dat je niet mocht stelen van wezen, weduwen en de Sjnipisjiker1 rabbijn; of ze hadden zomaar een ambachtsman in de armoede gestort, een broekenmaker, door zijn naaimachine van hem te stelen.

Zelik de Weldoener had het ook voor het zeggen in het slachthuis, waar vee werd geslacht voor alle slagers. Voor elk rund kreeg Zelik een percentage, om te zorgen dat het vlees ter bestemder plekke kwam, en niet van de wagen werd gehaald en ergens anders heen werd gebracht. Zeliks bende bewaakte de weg van het slachthuis naar de slagers, om te voorkomen dat de wagen zou verdwalen.

Orke de Meier was jaloers op Zelik en droomde ervan heel Wilne te bestrijken zodat iedereen zou weten wie de baas was in de stad. Daarbij was hij ook nog eens jaloers vanwege het teruggeven van gestolen goed. Daar verdiende Zelik goed aan en toch werd hij beschouwd als weldoener, terwijl de politie slechts proces-verbaal opmaakte, maar het verlies niet ongedaan kon maken.

 

Dit is een fragment van mijn vertaling van ‘Zelik de Weldoener en Orke de Meier’ van Avrom (Avraham) Karpinovitsj (1913-2014). Je kunt het hele verhaal hier lezen in de Nederlandse vertaling, die eerder verscheen in Grine medine 30 (maart 2008). Het Jiddisje origineel, oorspronkelijk verschenen in Karpinovitsj’ bundel Gewen, gewen amol Wilne (J.L. Perets, Tel Aviv 1997), kun je hier lezen. Meer informatie over Karpinovitsj vind je hier.

Stug doorgaan. Monique Arkenbout-Andriessen: de snelste boven de veertig

Monique Arkenbout-Andriessen (44) uit Limmen werd vijfmaal achter elkaar eerste in haar categorie bij de Dam tot Damloop. Ook in Egmond en bij de Zevenheuvelenloop lukte dat haar al enkele malen. Ze loopt elke week een wedstrijd en laat dan vaak óók alle jongere vrouwen achter zich. Binnenkort doet ze in Egmond niet alleen mee aan de halve marathon, maar ook aan de strandrace. Wat drijft deze supersnelle loopster?

‘Van nature ben ik geen hardloper maar een fietser’, zegt Monique Arkenbout-Andriessen. ‘Ik ben opgegroeid in de Ronde Hoep bij Ouderkerk aan de Amstel en moest negen kilometer naar school fietsen. Nu rijd ik toertochten, waaronder Luik-Bastenaken-Luik, Parijs-Nice, en natuurlijk allerlei tochten in Nederland.’

Met hardlopen begon ze pas toen ze haar huidige man had ontmoet. Ze had toen al een dochter en een twee jaar jongere zoon. Toen haar zoon drie was, bleek dat hij Duchenne had, een ongeneeslijke spierziekte waardoor je uiteindelijk geheel verlamd raakt. Lees meer

Lopen voor Lornah

 Lopen voor Lornah 1_Pagina_1Vorig jaar deed ik voor het eerst mee aan de Dam tot Damloop. Ik startte in het allerachterste vak en begon aan een inhaalrace die pas 1 uur en 28 minuten later in Zaandam eindigde. Geweldig voor mijn zelfvertrouwen, maar dit jaar besloot ik het anders aan te pakken. Ik schreef me in voor de Goede Doelenloop: je betaalt geen inschrijfgeld maar moet wel minimaal honderd euro sponsorgeld binnenhalen voor een goed doel. En je start bijna vooraan. Ik vond alle doelen sympathiek, maar één sprong er onmiddellijk uit: de Lornah Kiplagat Foundation (LKF), die Keniaanse meisjes behoorlijk onderwijs wil geven. Ik meldde mij aan als lid van een LKF-runningteam en ging op zoek naar sponsors. Dat lukte wonderwel. Even leek het mis te gaan, toen ik in juni geblesseerd raakte. Maar met kunst- en vliegwerk wist ik tijdig weer in vorm te raken. Ik kon de meisjes in Kenia toch niet in de steek laten?

Lornah zelf deed dit jaar wegens een blessure niet mee aan de Dam tot Damloop en verbleef in Kenia. Per e-mail leggen zij en haar man en manager Pieter Langerhorst uit waarom ze hebben gekozen voor onderwijs en aidsvoorlichting aan meisjes: ‘De meisjes van nu zijn de moeders van de toekomst, en moeders hebben de grootste invloed op kinderen.’ Lees meer

In het spoor van de oude Grieken

De oorsprong van het hardlopen als sport ligt in Griekenland. En dan niet alleen in Marathon, maar ook in de stadions van Olympia, Nemea, Delphi en andere plaatsen. In de zomervakantie heb ik in de omgeving van Athene en op de Peloponnesus het spoor van de sportieve oude Grieken gevolgd en geconstateerd dat er nog best te lopen valt op zo’n antieke hardloopbaan.

Vrijwel elke hardloper kent het verhaal van de koerier Pheidippides, die na de Slag bij Marathon (490 v. Chr.) in één dag de 42 kilometer van Marathon naar Athene aflegde om de overwinning van de Grieken op de Perzen te verkondigen. Nadat hij de heuglijke tijding had overgebracht, viel hij dood neer. Lees meer