Kids Chain: lopen voor én met diabetes

Bij de Zandvoort Circuit Run op 30 maart zullen ze weer prominent aanwezig zijn: ruim veertig kinderen in rode jacks en witte shirtjes. In estafette rennen ze rondjes om het circuit en volbrengen zo gezamenlijk een marathon. Tijdens de Egmond Halve Marathon op 13 januari waren ze ook al actief: de ambassadeurs van Kids Chain for Diabetes.

Egmond was niet de eerste gezamenlijke activiteit van Kids Chain for Diabetes. Het begon op 4 november 2007, toen ruim veertig Nederlandse kinderen met suikerziekte in estafette de Athens Classic Marathon liepen. Lees meer

Zelik de Weldoener en Orke de Meier

Avrom Karpinovitsj

 

Zelik de Weldoener stond op een pesachochtend op met het vaste besluit dat het zo niet langer kon. Er moest orde geschapen worden bij het boevengilde van Wilne. De laatste tijd rees de zaak de pan uit. De vechtpartijen, de conflicten maakten het hele vak te schande. Respectabele dieven hadden hun manieren verloren. En dat allemaal vanwege de oorlog die Orke de Meier, zijn, Zeliks, eeuwige vijand, al een flink aantal jaren met hem voerde.

 

Titelbladkarpinovitsjdoerchhoif - uitsnede

Tekening: Josl Bergner

Zelik de Weldoener was voorzitter van de Broedervereniging, waartoe de belangrijkste Wilner onderwereldfiguren behoorden, zoals Elinke de Lange, Tsotske de Aas, Tevke Komeet, allemaal mensen van naam, die bang waren voor God noch mensen.

Orke de Meier was evenmin voor een kleintje vervaard. Hij was voorzitter van de andere misdadigersvereniging, die De Gouden Vlag heette. Daar hadden zich, om de waarheid te zeggen, de simpele vakbroeders genesteld, die zich tevredenstelden met gerolde portemonnees of nat wasgoed van een zolder. Het waren kleinere dieven, maar ze hoorden wel degelijk tot de branche.

Orke de Meier wilde zichzelf graag vergelijken met Zelik de Weldoener. Hij werd verteerd door jaloezie. Zelik had het monopolie op uit Litouwen gesmokkelde tabak; bovendien was hij een heler van formaat, de afnemer van alle gestolen goed in de stad. Als je je gestolen spullen terug wilde zien, was Zelik het adres. Vandaar ook zijn bijnaam ‘de Weldoener’. Heel Wilne had respect voor hem, want zonder hem kon je niets beginnen. Hij was kind aan huis bij dokter Wigodski, die alle armen van Wilne onder zijn hoede had en erop toezag dat hun geen onrecht werd aangedaan. Zo hadden ze een eenzaam weesmeisje haar hele bruidsschat afgepakt die ze onder een matras had verstopt, terwijl de ‘statuten’ van de Broedervereniging toch bepaalden dat je niet mocht stelen van wezen, weduwen en de Sjnipisjiker1 rabbijn; of ze hadden zomaar een ambachtsman in de armoede gestort, een broekenmaker, door zijn naaimachine van hem te stelen.

Zelik de Weldoener had het ook voor het zeggen in het slachthuis, waar vee werd geslacht voor alle slagers. Voor elk rund kreeg Zelik een percentage, om te zorgen dat het vlees ter bestemder plekke kwam, en niet van de wagen werd gehaald en ergens anders heen werd gebracht. Zeliks bende bewaakte de weg van het slachthuis naar de slagers, om te voorkomen dat de wagen zou verdwalen.

Orke de Meier was jaloers op Zelik en droomde ervan heel Wilne te bestrijken zodat iedereen zou weten wie de baas was in de stad. Daarbij was hij ook nog eens jaloers vanwege het teruggeven van gestolen goed. Daar verdiende Zelik goed aan en toch werd hij beschouwd als weldoener, terwijl de politie slechts proces-verbaal opmaakte, maar het verlies niet ongedaan kon maken.

 

Dit is een fragment van mijn vertaling van ‘Zelik de Weldoener en Orke de Meier’ van Avrom (Avraham) Karpinovitsj (1913-2014). Je kunt het hele verhaal hier lezen in de Nederlandse vertaling, die eerder verscheen in Grine medine 30 (maart 2008). Het Jiddisje origineel, oorspronkelijk verschenen in Karpinovitsj’ bundel Gewen, gewen amol Wilne (J.L. Perets, Tel Aviv 1997), kun je hier lezen. Meer informatie over Karpinovitsj vind je hier.

Stug doorgaan. Monique Arkenbout-Andriessen: de snelste boven de veertig

Monique Arkenbout-Andriessen (44) uit Limmen werd vijfmaal achter elkaar eerste in haar categorie bij de Dam tot Damloop. Ook in Egmond en bij de Zevenheuvelenloop lukte dat haar al enkele malen. Ze loopt elke week een wedstrijd en laat dan vaak óók alle jongere vrouwen achter zich. Binnenkort doet ze in Egmond niet alleen mee aan de halve marathon, maar ook aan de strandrace. Wat drijft deze supersnelle loopster?

‘Van nature ben ik geen hardloper maar een fietser’, zegt Monique Arkenbout-Andriessen. ‘Ik ben opgegroeid in de Ronde Hoep bij Ouderkerk aan de Amstel en moest negen kilometer naar school fietsen. Nu rijd ik toertochten, waaronder Luik-Bastenaken-Luik, Parijs-Nice, en natuurlijk allerlei tochten in Nederland.’

Met hardlopen begon ze pas toen ze haar huidige man had ontmoet. Ze had toen al een dochter en een twee jaar jongere zoon. Toen haar zoon drie was, bleek dat hij Duchenne had, een ongeneeslijke spierziekte waardoor je uiteindelijk geheel verlamd raakt. Lees meer

Lopen voor Lornah

 Lopen voor Lornah 1_Pagina_1Vorig jaar deed ik voor het eerst mee aan de Dam tot Damloop. Ik startte in het allerachterste vak en begon aan een inhaalrace die pas 1 uur en 28 minuten later in Zaandam eindigde. Geweldig voor mijn zelfvertrouwen, maar dit jaar besloot ik het anders aan te pakken. Ik schreef me in voor de Goede Doelenloop: je betaalt geen inschrijfgeld maar moet wel minimaal honderd euro sponsorgeld binnenhalen voor een goed doel. En je start bijna vooraan. Ik vond alle doelen sympathiek, maar één sprong er onmiddellijk uit: de Lornah Kiplagat Foundation (LKF), die Keniaanse meisjes behoorlijk onderwijs wil geven. Ik meldde mij aan als lid van een LKF-runningteam en ging op zoek naar sponsors. Dat lukte wonderwel. Even leek het mis te gaan, toen ik in juni geblesseerd raakte. Maar met kunst- en vliegwerk wist ik tijdig weer in vorm te raken. Ik kon de meisjes in Kenia toch niet in de steek laten?

Lornah zelf deed dit jaar wegens een blessure niet mee aan de Dam tot Damloop en verbleef in Kenia. Per e-mail leggen zij en haar man en manager Pieter Langerhorst uit waarom ze hebben gekozen voor onderwijs en aidsvoorlichting aan meisjes: ‘De meisjes van nu zijn de moeders van de toekomst, en moeders hebben de grootste invloed op kinderen.’ Lees meer

In het spoor van de oude Grieken

De oorsprong van het hardlopen als sport ligt in Griekenland. En dan niet alleen in Marathon, maar ook in de stadions van Olympia, Nemea, Delphi en andere plaatsen. In de zomervakantie heb ik in de omgeving van Athene en op de Peloponnesus het spoor van de sportieve oude Grieken gevolgd en geconstateerd dat er nog best te lopen valt op zo’n antieke hardloopbaan.

Vrijwel elke hardloper kent het verhaal van de koerier Pheidippides, die na de Slag bij Marathon (490 v. Chr.) in één dag de 42 kilometer van Marathon naar Athene aflegde om de overwinning van de Grieken op de Perzen te verkondigen. Nadat hij de heuglijke tijding had overgebracht, viel hij dood neer. Lees meer

Familie

Een van de mooie dingen van wedstrijden lopen is het toegejuicht worden. De aanmoedigingen van wildvreemden langs de kant kunnen je door moeilijke momenten slepen, maar het mooist is het toch als het je eigen dierbaren zijn die voor je staan te klappen. En als je familieleden hebt die nooit uit zichzelf naar een hardloopevenement zouden gaan, dan moet je het ze wat gemakkelijker maken. Dus toen mijn ouders op het punt stonden van Arnhem naar Utrecht te verhuizen, besloot ik vorig jaar, bij wijze van afscheid, mee te doen aan de Derde Kerstdagloop in Arnhem. Lees meer

The Short-lived Blossoming of the Yiddish Press in the Netherlands

This is an article on the subject of my dissertation Arranging Reality. The Editing Mechanisms of the World’s First Yiddish Newspaper, the Kurant (Amsterdam, 1686-1687). A more recent and more reliable post on this subject can be found here on this website. On June 27, 2014 I defended the dissertation at the University of Amsterdam. You can read the entire dissertation in digital form by clicking here

Dit artikel gaat over het onderwerp van mijn proefschrift Arranging Reality. The Editing Mechanisms of the World’s First Yiddish Newspaper, the Kurant (Amsterdam, 1686-1687). Een recenter en betrouwbaarder artikel over dit onderwerp kun je hier op deze website lezen. Op 27 juni 2014 heb ik mijn proefschrift verdedigd aan de Universiteit van Amsterdam. Je kunt het complete proefschrift (met Nederlandse samenvatting in digitale vorm lezen door hier te klikken. 

Dinstagishe Kurant August 5, 168

 

The Dinstagishe un Fraytagishe Kuranten (Amsterdam, 1686-1687) was the world’s first Yiddish newspaper. The only other Dutch Yiddish newspaper that is known to us is the Vokhentlikhe Berikhtn (January 10, 1781). Why and how did the Yiddish press begin in the Netherlands, why did the Dutch Yiddish newspapers display such little “Jewish” content, and why were they so short-lived? ­

 

We do not know when the first issue of the Amsterdam Dinstagishe un Fraytagishe Kuranten appeared. The first extant issue probably dates from August 9, 1686, with the last issue dating from December 5, 1687. This makes the Dinstagishe un Fraytagishe Kuranten – the “Tuesday and Friday Newspapers” – the oldest known Yiddish newspaper in the world. One hundred issues of the newspaper were bound into a book that was acquired in 1902 by David Montezinos, book collector and librarian of Ets Haim, the library of the Portuguese synagogue in Amsterdam.[1] Lees meer

Noten bij The Short-lived Blossoming of the Yiddish Press in the Netherlands

[1] J.S. da Silva Rosa, David Montezinos, de stichter der ‘Livraria D. Montezinos’ (1 Thebet 5589-5674) (Amsterdam, 1914), 4, writes that Montezinos bought the book from a street pedlar while observing the fire in the Floratheater in Amsterdam. This theatre, in the Amstelstraat, burned down in 1902: see J. van de Kamp and J. van der Wijk, Koosjer Nederlands (Amsterdam, 2006), 158. Lees meer

De eerste zelfmoordterrorist

Simson stond altijd bekend om zijn oudtestamentische woede. De Israelische schrijver David Grossman ziet hem als een symbool van zijn land. En als een gemankeerde kunstenaar.

In zijn nieuwste boek, Leeuwenhoning, dat deze week in vertaling verschijnt in de serie ‘De mythen’, verplaatst David Grossman zich in de Bijbelse figuur Simson. Omdat Grossman hier, net als in veel van zijn andere werk, een belangrijke plaats inruimt voor de ouder-kindrelatie en hij bovendien parallellen trekt tussen het gedrag van Simson en dat van het huidige Israël, gaan de gedachten van de lezer onwillekeurig uit naar zijn zoon Oeri, die vorige maand sneuvelde in Libanon. Een gebeurtenis die velen schokte, te meer omdat Grossman al jaren ijvert voor een oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict en bovendien vlak voor de dood van zijn zoon met collega-schrijvers gepleit had voor een wapenstilstand. Het is verleidelijk om in de door Grossman beschreven tragedie van Simson én die van Israël te vergelijken met de recente tragische gebeurtenis in zijn eigen leven. Grossman voltooide het boek echter al in 2003. Het gaat hier dus om wat Grossman over Simson te zeggen heeft.
‘Mijn Simson’, zegt Grossman in de inleiding, ‘is niet de moedige leider (die, laten we wel zijn, zijn volk in feite nooit geleid heeft), noch de nazireeër Gods (die, daar kunnen we ook niet omheen, geneigd was tot hoererij en lust), noch een ordinaire gespierde moordenaar. Voor mij is dit in de eerste plaats het verhaal van een man wiens leven een continue strijd was om zich te schikken naar het machtige levenslot dat hem is opgelegd, een lot dat hij nooit heeft kunnen vervullen en blijkbaar ook nooit heeft kunnen begrijpen. Het is het verhaal van een kind dat voor zijn vader en moeder vanaf zijn geboorte een vreemde was; het verhaal van een geweldenaar die voortdurend naar de liefde van zijn ouders – en daarom ook naar liefde in het algemeen – verlangt, maar die uiteindelijk nooit krijgt.’

Simsons moeder was onvruchtbaar, totdat een engel Gods haar de komst van een zoon aankondigt, een nazireeër, die vanaf zijn geboorte aan God gewijd zal zijn, geen alcohol mag drinken en zijn haar niet mag afscheren. Hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen. De aanstaande moeder voelt aan, veronderstelt Grossman, dat haar zoon nooit helemaal van haar zal zijn. Zo ontstaat er nog voor de geboorte een afstand tussen moeder en zoon, en daardoor ook tussen hem en de rest van de wereld.

Tegelijkertijd heeft Simson een eigen karakter, dat vaak botst met zijn lot. Onderweg naar zijn meisje komt hij een leeuw tegen, die hij verscheurt met zijn blote handen. Misschien omdat hij zelf schrikt van zijn bovenmenselijke kracht verzwijgt hij de gebeurtenis voor zijn ouders. Als hij het meisje later ophaalt, gaat hij even langs de dode leeuw. In het kadaver heeft zich een zwerm bijen genesteld. Simson haalt de honing er met zijn blote handen uit en gaat terug naar zijn ouders om hen ervan te laten proeven. Grossman ziet hierin een poging om dichter bij zijn ouders te komen. Hij wil met de honing iets zeggen wat hij in woorden niet kan uitdrukken.

De scène met de honing is voor Grossman cruciaal. Omdat Simson hier mogelijk ‘de kracht ontdekt van de betekenis en de symboliek die verborgen liggen in grote, sterke beelden’. Dit is het moment, zegt Grossman, dat Simson ontdekt hoe een kunstenaar naar de werkelijkheid kijkt. En vanaf dit moment vertoont hij steeds duidelijker de neiging om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Het is een boude uitspraak, want dit is tevens het moment dat Simson dood en verderf begint te zaaien. Ook voor zichzelf.

Dat begint al tijdens zijn huwelijksfeest. Simson geeft de bruiloftsgasten een onmogelijk raadsel op: ‘Uit de verslinder kwam voedsel voort / en uit de sterke zoetheid.’ De gasten komen pas achter de oplossing als Simsons vrouw het verklapt. Simson laat daarop zijn vrouw in de steek, slaat uit woede dertig man dood en keert terug naar zijn ouderlijk huis.

Later verlangt hij terug naar zijn vrouw, maar die blijkt al vergeven aan een ander. Simsons wraak is verschrikkelijk. Hij vangt driehonderd vossen, bindt ze twee aan twee met de staarten aan elkaar, telkens met een fakkel ertussen, en stuurt ze de korenvelden in Ook hierin ziet Grossman de hand van de kunstenaar, zij het een wrede.

Ondanks zijn agressie is Simson in de joodse traditie een held, zegt Grossman, ‘misschien wel omdat hij in zijn diepere kenmerken – zijn eenzaamheid en verstotenheid, zijn sterke behoefte om anders en geheimzinnig te blijven, maar tegelijk ook zijn onbegrensde gretigheid om zich met vreemden in te laten – „joodse” trekken bij uitstek vertegenwoordigt en vertoont’. Bovendien keken de joden, die tweeduizend jaar lang altijd maar rekening moesten houden met anderen en nooit uit de band mochten springen, bewonderend en afgunstig naar Simson, die straffeloos agressief, impulsief en zonder morele remmingen kon optreden. In de jonge staat Israël werd ‘Simson’ vervolgens een populaire naam voor legereenheden en sportscholen.

Dan komt Grossman met een interessante parallel tussen de militaire macht van Israël en de kracht van Simson. Het besef dat Israël een grote militaire macht bezit is niet werkelijk doorgedrongen tot het nationale bewustzijn. Net als Simson past men in Israël soms automatisch geweld toe zonder andere middelen te overwegen. En dat heeft weer te maken met het eeuwige gevoel van onveiligheid, van er alleen voorstaan, dat ook met het ontstaan van Israël niet is verdwenen.

Tot slot wordt Simson verliefd op de Filistijnse Delila. Zij krijgt van de Filistijnse machthebbers de opdracht Simson te verleiden en te achterhalen waarin zijn kracht schuilt. Hij leidt haar een paar maal om de tuin, maar dan ‘kan zijn ziel niet meer wachten om te sterven’ en vertelt hij de waarheid: zijn kracht schuilt in zijn haar. Het lijkt, zegt Grossman, alsof deze bekentenis hem oplucht: eindelijk heeft hij iemand in vertrouwen durven nemen, ook al weet hij dat hij daarmee zijn doodvonnis tekent. Hij valt in slaap op Delila’s schoot. Zij scheert onmiddellijk zijn vlechten af en levert hem uit aan de Filistijnen, die hem de ogen uitsteken en hem gevangenzetten in Gaza. Later houden ze een offerfeest voor hun god om zijn gevangenneming te vieren. Simson wordt tussen de zuilen van de tempel gezet. God schenkt hem nog eenmaal kracht om het gebouw te laten instorten en daarmee niet alleen zichzelf te doden, maar ook alle Filistijnse feestvierders: de eerste zelfmoordaanslag, oordeelt Grossman. En hij sluit zelfs niet uit dat zijn daad ‘de weg heeft gewezen naar een manier van handelen die de laatste jaren verder uitgewerkt en geperfectioneerd is’. Zou de joodse held Simson met zijn door God gesanctioneerde daad Palestijnse jongeren tot inspiratie hebben gediend? Dat zou een staaltje van perverse ironie zijn, maar het lijkt iets te veel eer voor deze held. Een held die door de pen van David Grossman in al zijn vreemdheid en onbegrijpelijkheid toch een mens van vlees en bloed wordt.

 

David Grossman: Leeuwenhoning. Het verhaal van Simson. Vertaling uit het Hebreeuws: Shulamith Bamberger. De Bezige Bij, 159 blz. € 16,50

 

Dit artikel verscheen op 29 september 2006 in NRC  Handelsblad. Hier kun je het als PDF lezen.

Blijmoedig op weg naar de trein

Lente 1939. In het Oostenrijkse kuuroord Badenheim laat de zon zich weer zien, bloembakken verschijnen aan de gevels van de huizen, de impresario dr. Pappenheim arriveert, om te zorgen dat het de vakantiegangers in cultureel opzicht aan niets zal ontbreken. De kruiers van het hotel lopen af en aan met de bontgekleurde koffers van de gasten, de aardbeientaartjes vliegen de banketbakkerij uit. Alles is net als anders. Alleen de vrouw van de apotheker lijdt aan waandenkbeelden. De vertrouwde gasten lijken haar opeens doodziek. En ze heeft het steeds maar over haar joodse ouders, ver weg in Polen.

Er is nog iets vreemds. De Sanitaire Dienst begint inspecties te houden. Niemand weet waarom. Maar als bekend wordt gemaakt dat alle joodse burgers zich bij de Sanitaire Dienst moeten laten registreren, doet iedereen dat trouw. Vrijwel alle vakantiegangers in Badenheim zíjn joods. Keurige mensen. Er maakt wel eens iemand ruzie, er wordt wel eens overspel gepleegd, maar doorgaans gaat het er beschaafd aan toe.

Dan komt het bericht dat iedereen naar Polen moet vertrekken. Het kantoor van de Sanitaire Dienst hangt vol met affiches van het mooie Poolse landschap. Men is dan ook vol goede moed over de aanstaande reis, de lucht is er fris, er wonen veel joden, en Jiddisj is een mooie taal. Intussen vermaakt men zich, men wandelt, eet taartjes, woont optredens bij. En wonder boven wonder, de waandenkbeelden van de apothekersvrouw verdwijnen. Ze verheugt zich op het weerzien met het land van haar jeugd.

Gaandeweg raakt Badenheim afgesloten van de buitenwereld. De postbezorging wordt gestaakt, de winkels worden niet meer bevoorraad. Maar ach, binnenkort gaat iedereen toch naar Polen. En op de dag van vertrek gaat men welgemoed in optocht naar het station, koopt limonade voor onderweg. Zelfs als de trein blijkt te bestaan uit goederenwagons, houdt dr. Pappenheim er de moed in: ‘Als de wagons zo smerig zijn, moet dat betekenen dat de reis niet ver is.’

Dat is de laatste zin van Badenheim 1939, sober verteld door de Israëlische auteur Aharon Appelfeld, even sober vertaald door Kees Meiling. Het boek maakte Appelfeld in 1980 beroemd in Israël en daarbuiten. In 1983 werd het boek al eens uit het Engels (niet uit het oorspronkelijke Hebreeuws) vertaald, maar Appelfeld is hier nooit erg bekend geworden. Uitgeverij Ambo probeert het nu nogmaals, en hopelijk met meer succes. Vorig jaar verscheen Meilings vertaling van zijn autobiografie, Het verhaal van een leven (1999), onlangs gevolgd door Badenheim 1939. En men kan nog even voort, want in totaal schreef Appelfeld meer dan veertig boeken.

Het verhaal van een leven gaat onder meer over Appelfelds verbijsterende oorlogservaringen. Als kind zwierf hij in zijn eentje door de Oekraïense bossen. Hij leefde van wat hij in het bos vond, en kreeg af en toe onderdak bij onderwereldfiguren. Iets van zijn ervaringen heeft hij verwerkt in Tzili (1983), over een joods meisje in soortgelijke omstandigheden. Ook dit boek werd hier in 1983 uit het Engels vertaald.

Veel vaker schreef Appelfeld over de tijd die voorafging aan de Tweede Wereldoorlog, over de dreiging die de joden boven het hoofd hing, maar vooral over hun naïviteit. Zo ook in Badenheim 1939. Volgens Appelfeld is zijn beschrijving gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Hij ging elke zomer met zijn ouders naar een dergelijk kuuroord, waar de joodse middenklasse massaal trachtte te ontsnappen aan het eigen kleinburgerlijke milieu. Maar ze kwamen elkaar er allemaal weer tegen.

Het verhaal mag dan gebaseerd zijn op ware gebeurtenissen, toch maakt het een surrealistische indruk. Doordat de historische context ontbreekt, doordat de personages nogal karikaturaal zijn, en ook doordat er ongewone dingen gebeuren. Het is een vervreemdende ervaring om het boek te lezen. Het doet aan Kafka denken, die door Appelfeld als zijn leermeester wordt beschouwd. Maar terwijl Kafka zich laat lezen als een waarschuwing, als een verontrustende parabel, is er bij Appelfeld iets anders aan de hand. Bij Kafka, hoe onheilspellend ook, kan de lezer denken: gelukkig is het nog niet zover. Bij Appelfeld echter dringt het besef zich op dat de werkelijkheid nog veel erger was, en nog surrealistischer. Appelfeld laat de ergste gruwelen uit de Tweede Wereldoorlog ongenoemd. ‘Ik wil alleen schrijven over mensen die menselijk blijven’, zei hij in een interview.

Die omzichtige benadering werkt soms heel sterk. De suggestie van het onheil dat de beste, brave vakantiegangers in Badenheim boven het hoofd hangt, is voldoende om de lezer de rillingen over de rug te laten lopen. Voor de naïeve, kleinburgerlijke joden die geen weet hadden van wat zich om hen heen afspeelde, was het nazi-geweld een soort natuurkracht waardoor ze overspoeld werden. Appelfeld vertelde Philip Roth in een interview dat hij gefascineerd was door de argeloosheid van de joden, die zich zo makkelijk in getto’s liet opsluiten en naar kampen lieten voeren. En dat terwijl joden te boek staan als een sluw volk! Die argeloosheid stond hem voor ogen bij het schrijven van Badenheim 1939.

Toch lijkt het soms alsof Appelfeld bang is om dieper door te dringen. Hij concentreert zich op de slachtoffers. Hij idealiseert hen niet, ze zijn vaak dom, of naïef, soms zelfs gemeen, maar het blijven slachtoffers. En de daders, die zijn afwezig. In Badenheim 1939 komt geen nazi voor. De Sanitaire Dienst is een abstract begrip. Appelfeld, zegt hij zelf, interesseert zich niet voor de daders. Mensen die hem wilden vermoorden kan hij niet begrijpen en wil hij niet begrijpen.

Dat is niet per se een bezwaar. In Tzili worden de gebeurtenissen gezien door de ogen van een kind. Een kind dat geen weet heeft van daders, en slechts geconfronteerd wordt met duistere krachten die haar blijkbaar willen vernietigen. Voor Tzili hebben de daders geen gezicht. Dat werkt. Dat maakt Tzili zelfs tot een van de mooiste boeken over de jodenvervolging. Maar soms voldoet zo’n kinderlijk perspectief niet. De jodenmoord wérd niet gepleegd door duistere, mythische krachten, maar door gewone mensen. Dat maakt het juist zo verontrustend. Misschien is het onmenselijk om van Appelfeld te vragen zich in die ‘gewone mensen’ te verdiepen, maar áls hij het zou aandurven, zou zijn indrukwekkende werk nog aan kracht winnen.

 

Aharon Appelfeld, Badenheim 1939. Vertaald uit het Hebreeuws door Kees Meiling. Ambo. 148 p. € 16,95.

 

Deze  recensie verscheen oorspronkelijk in NRC Handelsblad van 26 mei 2006. Je kunt het artikel hier als PDF lezen.