4-meitoespraak Amsterdam-Oost

Vandaag is het 64 jaar geleden dat er in Nederland een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. En vandaag is het zeventig jaar geleden dat in Jeruzalem de Israëlische schrijver Amos Oz werd geboren. Zijn roman Een verhaal van liefde en duisternis gaat over zijn jeugd en over de geschiedenis van zijn joodse familie, die uit Oost-Europa afkomstig was. Zo schrijft hij over zijn grootouders die in Wilna woonden, dat toen in Polen lag, en die begin jaren dertig probeerden daarvandaan te emigreren vanwege het toenemende antisemitisme:

 

Mijn opa – schrijft Amos Oz – hunkerde naar het Land Israël dat opgebouwd werd uit de woestenij […]. Opa […] beschouwde zichzelf als een militant zionist. Niettemin, hoe heet de grond van Wilna ook werd onder zijn voeten en die van zijn gezin, hij was nog steeds geneigd – of misschien deed oma Sjlomiet hem neigen – een nieuw vaderland te zoeken dat iets minder Aziatisch was dan Palestina en iets Europeser dan het verduisterende Wilna. In de jaren 1930 tot 1932 vroegen de Klausners immigratiepapieren aan in Frankrijk, Zwitserland, Amerika […], een Scandinavisch land en Engeland. Geen van deze landen wilde hen hebben: allemaal hadden ze in die jaren meer dan genoeg joden. […]

Anderhalf jaar voordat de nazi’s aan de macht kwamen in Duitsland, was mijn zionistische opa zo verblind door zijn bittere wanhoop over het antisemitisme in Wilna dat hij het Duitse staatsburgerschap aanvroeg. Tot ons geluk weigerde men ook daar hem toe te laten. […]

*

Daarom emigreerden in 1933 Sjlomiet en Alexander Klausner, de teleurgestelde minnaars van Europa, met hun jongste zoon Jehoeda Arjee, die net zijn kandidaats had gehaald in de Poolse en algemene literatuurwetenschap, niet van ganser harte, bijna tegen hun wil, naar het Aziatische Azië, naar het Jeruzalem waarnaar opa’s sentimentele gedichten al vanaf zijn jeugd hadden verlangd. [141-142]

 

Tot zover Amos Oz. De grootouders van Amos Oz emigreerden dus, net als veel andere joden, naar Palestina omdat dat het enige land was waar ze werden toegelaten. Dat was nog voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam. Je zou misschien denken dat landen na zijn machtsovername hun grenzen wél openstelden voor joodse vluchtelingen, maar dat was zelden het geval. Zeker na de Kristallnacht in 1938 werd het voor joden juist moeilijker om nog ergens een toevluchtsoord te vinden. Zelfs Palestina, dat toen door Engeland bestuurd werd, ging eind jaren dertig op slot.

 

Deportatie van joden in de Transvaalbuurt

Deportatie van joden in de Transvaalbuurt

In Nederland woonden al sinds de zeventiende eeuw veel joden. Wat Amos Oz schrijft over Europeanen die van de joden verlost wilden worden, geldt maar ten dele voor Nederland. De meeste Nederlanders wilden de joden helemaal niet kwijt, en de meeste joden voelden zich hier thuis. Ook hier in de Transvaalbuurt, waar in de jaren twintig veel joden uit de sloppen van de oude jodenbuurt naar toe waren verhuisd. Maar toen er vanaf 1933 steeds meer joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oost-Europa aan de grenzen stonden, kregen ze geen warm welkom. Sommigen werden meteen teruggestuurd, anderen werden koel en wantrouwend ontvangen. Waarom was dat? Uit antisemitisme? Dat speelde een rol. Maar zeker geen hoofdrol. Het was simpeler: evenals in andere landen was de regering bang voor gedoe. De wereld was, net als nu, getroffen door een economische crisis, er heerste, veel meer dan nu, armoede en werkloosheid. Mensen hadden het gevoel dat ze er niet veel meer bij konden hebben. En om dan grote groepen joodse vluchtelingen op te nemen, die misschien wel de banen van de Nederlanders zouden innemen, daar voelde men niet veel voor. Had men dan geen medelijden met de vervolgde joden? Sommige mensen wel natuurlijk, die vormden comités, en deden hun best zoveel mogelijk vluchtelingen op te vangen, maar de meesten dachten er gewoon niet zo over na. Ze hadden genoeg aan hun eigen problemen. Het hemd is nader dan de rok.

 

Toen Nederland eenmaal door de Duitsers bezet was, ging het net zo. Mensen vonden het heus niet leuk als hun joodse buren werden weggehaald. Maar ja, wat kon je eraan doen? Als je protesteerde, liep je zelf gevaar. En het leven in de oorlog was al moeilijk genoeg. Het was daarom maar beter om er niet te veel over na te denken. Om je er een beetje voor af te sluiten. En zo kon het gebeuren dat joden die voor de oorlog het gevoel hadden gehad dat ze volkomen geïntegreerd waren in de Nederlandse samenleving, alleen bleken te staan toen het erop aankwam. Niet helemáál alleen: Amsterdammers kwamen massaal in opstand tijdens de Februaristaking, er wáren verzetsstrijders, er wáren mensen die onderduikers in huis namen. Die gedenken we hier ook vanavond. Maar de meeste Nederlanders vonden het moeilijk het eigen hoofd boven water te houden en wilden niet het risico lopen te verdrinken door hulp te bieden aan mensen die het nóg moeilijker hadden.

 

Monument in de Transvaalstraat

Monument in de Transvaalstraat

Een dergelijke houding, hoe begrijpelijk ook, is uiteindelijk misschien wel gevaarlijker dan antisemitisme of andere vormen van vreemdelingenhaat. Natuurlijk, het waren de nazi’s die joden vervolgden. Maar zij konden hun werk alleen maar doen dankzij de medewerking, en vooral: dankzij het gebrek aan tegenwerking van miljoenen gewone mensen. Niet alleen in Nederland, maar overal. En dit mechanisme werkte niet alleen in de oorlog, maar het werkt nog steeds. Want er zijn maar weinig mensen die uit de grond van hun hart joden haten, of homo’s, of moslims. Maar het gevoel dat het hemd nader is dan de rok, dat je eigen problemen zwaarder wegen dan die van een ander, dat je wel gek moet zijn als je je eigen familie in gevaar brengt om een vreemde te redden, dat gevoel kennen we allemaal. Het is een oeroud gevoel. Een instinct misschien wel. Maar als we eenmaal beseffen dat we zo in elkaar zitten, kunnen we de symptomen hopelijk beter herkennen, bij anderen, maar vooral bij onszelf.

 

Uitgesproken bij de 4-meiherdenking in Amsterdam-Oost

De Jaarbeurs Utrecht Marathon. Het grootste dorpsplein van Nederland

De Jaarbeurs Utrecht Marathon begon tien jaar geleden als eenmalige stunt van een loopgroep in Vleuten-De Meern, maar is uitgegroeid tot een serieuze ‘stadsmarathon’ compleet met RunningXperience en Marathoncongres. ‘Als het hier niet lukt, lukt het nergens’, meent organisator Gerard Peek.

Wie serieuze plannen heeft om een marathon te lopen, denkt in eerste instantie vaak aan Rotterdam of Amsterdam. Maar er zijn tegenwoordig ook heel wat lopers die kiezen voor Utrecht: makkelijk bereikbaar, minder massaal (vorig jaar schreven zich bijna 9000 deelnemers in voor alle afstanden, van wie ruim zevenhonderd voor de marathon), en nog gezellig ook. Lees meer

Bolkestein groet niet terug. Lopen in veertig minuten

30 januari, 9.15 uur. Mariotteplein, Amsterdam-Watergraafsmeer. Via de Buys Ballotstraat kom ik op het Galileïplantsoen. Bij de halve marathon ben je hier op de helft. En dan aangemoedigd worden door familie en buren: onvergetelijk. Maar vandaag steek ik over naar de Linnaeusparkweg. Rechtdoor tot aan de Linnaeuskade. Uitzicht op het nieuwe Stadsdeelhuis. Linksaf en bij de Linnaeusstraat rechts, onder het spoor door en langs het vorige stadsdeelkantoor, ooit het Burgerziekenhuis. Hier werd mijn oudste zoon geboren. Aan de overkant, voor de BCC, werd Theo van Gogh vermoord. Lees meer

Het kippenvel blijft. Koen Breedveld: ‘Sport zal nooit verdwijnen’

Toen Le Champion werd opgericht, zag de sport er anders uit dan nu. Hoe zal dat over veertig jaar zijn? Dr. Koen Breedveld, directeur van het W.J.H. Mulier Instituut voor sociaalwetenschappelijk sportonderzoek, probeert het zich voor te stellen: ‘Hardlopen in de huiskamer met zachte ondergrond en bosgeur uit de Wii, of het Amsterdam-Rijnkanaal bevriezen?’

‘Ik heb wat voor je’, zegt Koen Breedveld (1964) als de fotograaf naar een passende fotolocatie zoekt. Hij laat twee medailles zien. Een van de 10 km van de Utrechtse marathon 2008, en een medaille van de kinderloop wat toen nog de Utrecht Nieuwsbladloop heette, uit 1973. ‘Ik heb ze allebei gelopen, met weliswaar geen veertig, maar toch wel 35 jaar tussentijd.’ Lees meer

Maandagmorgen

Hardlopen, waar is het eigenlijk goed voor? Je leeft er langer door. Dan moet ik altijd denken aan mijn oma die 109 werd en zelden een grotere afstand liep dan de dagelijkse gang naar de kruidenier, en later naar het winkeltje in het verzorgingshuis. Hardlopen verdrijft sombere gedachten. Maar ook daar twijfel ik aan als ik op een grauwe maandagmorgen langs het Amsterdam-Rijnkanaal loop, verjaagd van mijn computer omdat internet het liet afweten. Links IJburg in aanbouw, rechts de woontorens van Diemen-Noord. Onder mijn voeten bonkt het asfalt. Lees meer

Bijna thuis. Hospice De Schelp biedt geborgenheid in de laatste levensfase

Le Champion wordt veertig jaar, zoals bekend. De jarige wil echter geen cadeaus maar verzoekt iedereen die iets wil schenken een donatie te geven aan Hospice De Schelp in Krommenie. De Schelp is een ‘bijna-thuis-huis’, waar mensen met een levensverwachting van minder dan drie maanden hun laatste levensfase in alle rust kunnen doorbrengen.

‘Le Champion is een vereniging van mensen die een sport beoefenen en gezond willen blijven’, zegt Ruud van der Velde, voorzitter van de jubileumcommissie. ‘Maar het is goed om te beseffen dat het bestaan ook een andere kant kent. Een hospice biedt een thuis aan mensen die nooit meer gezond zullen worden.’ Lees meer

Langs Berg en Dal… 25e Zevenheuvelenloop trekt 25.000 deelnemers

De Zevenheuvelenloop beleefde op 16 november zijn 25e editie. Van heinde en verre stroomden de deelnemers toe. Zelfs al moest je dit jaar betalen voor een medaille. Dit omdat de Zevenheuvelenloop zich afficheerde als duurzaam evenement.

Zodra ik station Amsterdam Amstel binnen loop, is het duidelijk dat er een hardloopevenement van formaat aanstaande is. Overal lopen sportieve types met hardloopschoenen. En dat voor een wedstrijd aan de andere kant van het land: de Zevenheuvelenloop in Nijmegen. Lees verder

Buigen maar niet barsten. De basis van ‘Fiddler on the Roof’en een roman van Manger uit het Jiddisj vertaald

Zo indringend als Sjolem Aleichem de teloorgang van de joodse wereld in ‘Tevje de melkboer’ binnenlaat, zo ‘onbekommerd-vrolijk’ wil Itsik Manger die in zijn roman ‘Lied van het paradijs’ ontkennen.

 

Tevje de melkboer van Sjolem Aleichem zal menigeen vaag bekend voorkomen. Al was het maar omdat dit boek de basis vormde voor de musical Fiddler on the Roof (Anatevka). Het is daarom verwonderlijk dat Tevje nu pas voor het eerst rechtstreeks uit het Jiddisj is vertaald. (De vorige vertaling, van N. Polak en A. Polak-Lubbers uit 1966, kwam via het Engels tot stand.) In de musical wordt nostalgisch teruggeblikt op het voorgoed verdwenen Oost-Europese joodse leven. Het boek is aanmerkelijk minder nostalgisch.

Sjolem Aleichem (1859-1916) groeide als Sjolem Rabinovitsj op in de Oekraïne, in een tijd dat veel joden uit de beslotenheid van de religieuze traditie stapten en deel gingen uitmaken van de moderne maatschappij. Hij begon zijn schrijverscarrière in het Hebreeuws en Russisch, maar ging later over op het Jiddisj, waarmee hij een veel breder publiek trok. Hij schreef romans, korte verhalen, feuilletons, recensies en gedichten, en werd er immens populair mee. Zijn hoge productiviteit kwam mede voort uit geldnood. Dankzij een erfenis van zijn schoonvader kon hij enige tijd op grote voet leven. Het geld stak hij deels in de uitgave van ‘goede Jiddisje literatuur’, de rest verspeelde hij op de beurs. En daarna was het weer sappelen geblazen.

Vanaf 1895 tot kort voor zijn dood heeft Sjolem Aleichem met tussenpozen gewerkt aan Tevje de melkboer. Dat leverde negen monologen op, waarin Tevje zijn hart uitstort bij de schrijver. Tevje is een man die de zaken neemt zoals ze komen, die buigt maar niet barst, die liever compromissen sluit dan het conflict aangaat – al zijn er grenzen. Zijn veelvuldige, meestal verkeerd geïnterpreteerde en uit de context gehaalde citaten uit Tora en Talmoed vormden een bron van vermaak voor zijn lezers. Hetzelfde geldt voor zijn gekissebis met zijn vrouw Golde, die voor het eten zorgt en verder haar mond moet houden maar dat natuurlijk niet doet.

 

Dochters

Voor het publiek van nu zal Tevjes humor vaak moeilijk navolgbaar zijn, al heeft vertaalster Willy Brill de weerbarstige tekst bewonderenswaardig leesbaar vertaald en er ook – met hulp van Ruben Verhasselt – voor gezorgd dat de citaten én Tevjes interpretaties daarvan voor iedereen te begrijpen zijn. Tevje zelf blijft, in al zijn oubolligheid, overeind, maar wat het boek voor de hedendaagse lezer vooral nog interessant maakt, zijn Tevjes dochters. Alle zeven zijn ze even mooi en even slim, aldus Tevje, maar wat heeft hij veel met hen te stellen.

Via de dochters geeft Sjolem Aleichem een bijna programmatisch inkijkje in de teloorgang van de traditionele joodse gemeenschap. Zo wordt dochter Hodl verliefd op een – joodse – revolutionair. Een sympathieke jongen, vindt Tevje, met wie je tenminste een goed gesprek kunt voeren. Dat het paar trouwt zonder hem toestemming te vragen, bevalt hem minder. Ze hebben haast, want Hodls man moet aan de revolutie werken. Kort daarna wordt hij gearresteerd en naar Siberië gebracht, en Hodl voegt zich bij hem.

Tevjes wereld schudt op zijn grondvesten, maar hij respecteert Hodls besluit. In dit in 1904 geschreven verhaal laat Sjolem Aleichem de buitenwereld indringend toe: rond de vorige eeuwwisseling broeide het in het Russische Rijk, en die onrust zou uitlopen op de mislukte revolutie van 1905. Deze revolutie had veel joodse sympathisanten, omdat het leven er voor de Russische joden steeds onaangenamer op werd.

Nog bonter maakt dochter Chawe het, door verliefd te worden op een christen. Dit is ook voor de tolerante Tevje een stap te ver. Conform de joodse traditie rouwt hij om haar: ze is voortaan dood voor hem.

In 1909 schreef Sjolem Aleichem voorlopig het laatste verhaal over Tevje. Zijn vrouw is dan al gestorven, en zijn jongste dochter heeft een rijke man aan de haak geslagen. Zo rijk dat hij zich schaamt voor zijn armoedige schoonvader. En Tevje past zich ook nu weer aan: hij vertrekt naar het land Israëls.

Waarschijnlijk had Sjolem Aleichem het bij deze zeven monologen willen laten. Zijn gezondheid ging achteruit en hij begon aan zijn autobiografie (in 1999 in vertaling van Willy Brill verschenen als Het leven een roman). Toch schreef hij in zijn laatste levensjaren, die hij in Amerika doorbracht, nog twee monologen, waarin hij bitter commentaar levert op het schrikbarende Russische antisemitisme. In het land Israëls is Tevje nooit aangekomen, maar nu blijkt hij ook in zijn eigen dorp niet meer gewenst. De burgemeester komt hem zelf meedelen dat de dorpelingen een pogrom gaan houden, niet omdat ze iets tegen hem hebben, maar omdat het moet van hogerhand. Uiteindelijk stelt men zich tevreden met het inslaan van de ruiten. Maar het wordt nog erger: net als talloze andere joden moet Tevje met zijn familie vertrekken uit gebieden waar ze honderden jaren hebben gewoond.

 

Liedjes

Itsik Manger (1901-1969) was in zijn tijd bijna net zo populair als Sjolem Aleichem. Maar hij was uit heel ander hout gesneden. Hij was in de eerste plaats dichter. Veel nu nog bekende Jiddisje liedjes zijn van zijn hand. Hij werd geboren in het legendarische Czernowitz, een centrum van Duitstalig-joodse cultuur. Manger schreef aanvankelijk ook in het Duits, maar ging al gauw over op Jiddisj. Zijn werk is beïnvloed door de Duitse romantiek, en door de volksliedjes en verhalen uit zijn jeugd. Beroemd en geliefd werd hij vooral door zijn Choemesj-lider (1935) en Megile-lider (1936), humoristische bewerkingen van Bijbelse verhalen, gesitueerd in het Oost-Europa van zijn eigen tijd. De aartsvaderen krijgen een menselijk gezicht, drinken te veel, maken ruzie met hun vrouw of zijn juist hartstochtelijk verliefd.

Iets dergelijks zien we in het mooi vertaalde Lied van het paradijs uit 1939. Anders dan de naam doet vermoeden geen gedicht maar een roman. Uitgangspunt is het joodse volksgeloof dat mensen voor hun geboorte engelen waren in het paradijs. Vlak voor hun komst op aarde krijgen ze een kneep in hun neus, waardoor ze hun vorige leven vergeten. Het engeltje Sjmoeël-Abbe Aberwo weet de kneep in zijn neus te ontlopen en herinnert zich bij zijn geboorte dus nog alles. Als pasgeboren baby doet hij zijn ouders en hun omgeving versteld staan met zijn verhalen over het paradijs.

Het blijkt er daar niet veel anders aan toe te gaan dan op aarde. Er zijn overspelige engelen, dronken engelen, engelenleraren die hun leerlingen slaan, en ook de grote namen uit de Bijbel komen er niet best af. ‘Koning Dovid’ is nog steeds een schuinsmarcheerder en een oud en lelijk geworden Basjeve (Batseba) probeert hem nog altijd te verleiden. Naast het joodse paradijs is er een gojs paradijs waar vooral Russisch-orthodoxe antisemieten wonen, en een Turks paradijs voor de mohammedanen (die stelen). Sjmoeël-Abbe beleeft er tal van avonturen met zijn vriendje Pisjerl, totdat hij tot zijn verdriet naar de aarde gestuurd wordt.

Het boek zal voor de Oost-Europees joodse lezer vast een feest van herkenning zijn geweest, een satirisch commentaar op het dagelijks leven en de menselijke zwakheden. Voor de lezer van nu doet het gedateerd en kinderlijk aan. En terwijl Sjolem Aleichem in Tevje toont oog te hebben voor de dreigende ondergang van zijn omgeving, blijft Manger veilig binnen de kaders van de traditionele joodse wereld. Dat is des te opmerkelijker omdat hij het schreef in 1939, toen hij in Parijs verbleef, op de vlucht voor de nazi’s. Voor Manger was dit ‘onbekommerd-vrolijke’ boek, zoals hij het noemde, een laatste strohalm waarmee hij zich vastklampte aan een wereld die, zo besefte hij maar al te goed, op instorten stond.

Manger overleefde de oorlog in Londen, bracht een aantal jaren in Amerika door en stierf in 1969 in Israël, gesloopt door drank en depressies.

 

Sjolem Aleichem, Tevje de melkboer. Vertaald uit het Jiddisj door Willy Brill. Veen, 190 blz. € 22,90

Itsik Manger, Het lied van het paradijs. Vertaald uit het Jiddisj door Henriette Silverberger. Veen, 220 blz. € 24,90

 

Deze recensie verscheen in NRC Handelsblad van 25 juli 2008

De Strada

Hardlopen doe ik al een tijdje. En best fanatiek. Zo heb ik me voorgenomen dit jaar een marathon te lopen. Of het er echt van komt, staat nog te bezien, want mijn lichaam is het niet altijd eens met mijn grootse plannen. Om datzelfde lichaam eens iets anders te gunnen dan dat eeuwige gestamp op het asfalt, besloot ik onlangs een racefiets aan te schaffen. Een probleem was alleen dat ik nog nooit van mijn leven op zo’n fiets gezeten had.

Om erachter te komen hoe dat voelde, toog ik naar de firma Presto in de Amsterdamse Haarlemmerstraat. Enigszins belachelijk voelde ik me wel. Temeer daar de reacties van mijn omgeving niet louter bemoedigend waren (‘Midlifecrisis!’). Lees meer

Hollen in Zwolle. De Zwolse Halve Marathon

Zwolle 2008 Univé

De halve marathon van Zwolle: hoe kom je op het idee? Ten eerste, je ziet de zon ondergaan tijdens het lopen, ten tweede, je loopt drie rondjes door het fraaie centrum van de oude Hanzestad, ten derde, het vormde een mooie aanleiding om een weekendje weg te gaan met zijn tweeën. Vijf dagen voor het evenement leek het feest niet door te kunnen gaan, want ik ging door mijn rug en kon niet eens meer mijn eigen schoenveters strikken. Maar door een wonder (en de handen van de fysiotherapeut) kon ik zaterdagavond toch aan de start verschijnen (met zelfgestrikte veters).

Het startschot klinkt. Geen idee of ik het kan volhouden, maar het voordeel van een parcours dat uit meerdere ronden bestaat, is dat je nooit ver hoeft te wandelen naar de finish als je moet opgeven. Lees meer