Heen en weer

Meedoen aan de Dam tot Damloop is bijzonder, maar vrijwilliger zijn bij de Dam tot Damloop is ook bijzonder. Doordat ik dit jaar de Dam tot Dam by night liep, kon ik beide aspecten meemaken. Over mijn deelname aan de Dam tot Damloop schreef ik eerder al eens, dus ditmaal gaat het over het andere aspect. Het vrijwilliger zijn. En niet zomaar vrijwilliger, maar medaille-uitdeler bij de Women Win Run!

Nadat ik over de Women Win Run had geschreven, wilde ik wel eens zien hoe het er in de praktijk aan toeging. Om half negen nam ik de pont, stalde mijn fiets en meldde me bij het finishpunt op de Buiksloterweg. Lees meer

‘Sport is niet haram’. Women Win Damloop voor vrouwen

De Dam tot Damloop heeft dit jaar voor het eerst een vrouwenloop: de Women Win Damloop over vier mijl. Eén euro van elke inschrijving gaat naar de organisatie Women Win, die er een sportproject voor meisjes in Zimbabwe mee ondersteunt.

“Sport is geen luxe, het is een basisbehoefte”, zegt directeur en oprichtster Astrid Aafjes van Women Win. “Kijk eens hoeveel jongetjes er voetballen overal ter wereld? Jóngetjes, ja! Maar meisjes en vrouwen hebben ook recht op sport.” Lees meer

‘Een warm bad’. Homo-atletiekvereniging DGLA bestaat tien jaar

Het lijkt een gewone hardloopwedstrijd op en om de atletiekbaan van AV ’23 in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Hooguit valt een loper op met een strak en glimmend broekje in regenboogkleuren. Of de ladyspeaker met ultrakort jurkje die twee politieagentes in uniform vrolijk begroet met: “Boei mij! Bind me vast!” Het ís ook een gewone wedstrijd, maar toch niet helemaal. Het is de Jubileumloop ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Dutch Gay and Lesbian Athletics (DGLA), de eerste en enige Nederlandse atletiekvereniging voor homoseksuele mannen en vrouwen.

DGLA vierde op 2 mei het jubileum met een speciale editie van de jaarlijkse Roze Loop, met ruim 140 deelnemers uit binnen- en buitenland: ’s ochtends een wegwedstrijd over 5, 10 en 15 kilometer, ’s middags baanwedstrijden en technische nummers en ’s avonds feest. Lees meer

‘Iedereen is dankbaar dat hij zijn tasje terugkrijgt’. John en Joke Schouten, vrijwilligers bij de Dam tot Damloop

De Dam tot Damloop eindigt ergens anders dan waar hij begint. Voor veel mensen is dat juist de lol ervan. Het brengt wel de nodige logistieke problemen met zich mee. Je overtollige kleding arriveert namelijk niet vanzelf uit Amsterdam in Zaandam. Je fiets evenmin. Met de kleren weten John en Joke Schouten wel raad. Al twintig jaar zijn zij als vrijwilligers betrokken bij het kledingvervoer. “Maar fietsen nemen we echt niet mee.”

“We komen altijd vlak voor de Dam tot Damloop terug van vakantie en dan denken we: ha, zondag mogen we weer.” John (52) en Joke (50) Schouten uit Purmerend behoren tot de oudgedienden onder de vrijwilligers bij de Dam tot Damloop. Lees meer

Een gelijkmatige onderduiker in een bordeel

Hoewel Aharon Appelfeld (Czernowitz 1932) een hekel heeft aan de benaming ‘Holocaustschrijver’, maakt de Israëlische auteur er geen geheim van dat zijn werk geïnspireerd is door zijn ervaringen als joods kind in Oost-Europa kort voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nadat zijn moeder door de Duitsers was doodgeschoten, kwam hij met zijn vader in een werkkamp terecht. Hij wist te ontsnappen en zwierf twee jaar door het Oekraïense land, af en toe onderdak vindend bij boeren, prostituees of misdadigers. Na de oorlog vond hij zijn familie niet terug (al dook zijn vader jaren later alsnog op) en vertrok hij op een vluchtelingenschip naar Israël. Daar werd hij na een moeilijke start een succesvol auteur. De tientallen romans die hij geschreven heeft, hebben allemaal een aspect van zijn eigen ervaringen tot uitgangspunt. Zo ook het pas vertaalde Bloemen der duisternis (oorspronkelijk verschenen in 2006).

Hoofdpersoon is de elfjarige Hugo, zoon van een joods apothekersechtpaar in een ongenoemde stad, die lijkt op Appelfelds geboorteplaats Czernowitz. Hugo’s moeder bekommert zich om de minderbedeelden. Toch redt dat het gezin niet van de nazi’s. Hugo’s vader is aan het begin van het boek al gedeporteerd, zijn moeder zoekt wanhopig naar een schuilplaats voor haar zoon. De enige die bereid is hem op te nemen is haar oude schoolvriendin Mariana, die in een bordeel werkt. Na een nachtelijke tocht door het riool levert Hugo’s moeder hem af bij haar vriendin en vertrekt meteen om zelf elders onderdak te zoeken.

Hugo kijkt zijn ogen uit in de typisch vrouwelijke omgeving – groot bed, parfum, zijden kousen – die hij niet meteen kan duiden, maar meestal zit hij opgesloten in een koud zijkamertje. Door de deur heen hoort hij Mariana Duits praten en soms ruziemaken met mannen. Voor Hugo is ze echter altijd goed, ze geeft hem te eten en te drinken en soms mag hij ook bij haar in bed slapen. Wel drinkt ze te veel en heeft ze sombere buien die haar onbenaderbaar maken. Mariana behoort tot een veelvoorkomend type bij Appelfeld: de niet-joodse vrouw die van joden houdt. Ze vertelt Hugo dat ze liever joodse mannen op bezoek zou krijgen, die zijn beschaafder en doen haar nooit pijn.

Hugo laat het zich allemaal een beetje aanleunen. Tijdens de lange uren op zijn kamertje slaapt hij veel en droomt hij van zijn ouders. Zijn meegebrachte schoolboeken raakt hij niet aan. Wel leest hij – areligieus opgevoed – in de Bijbel, vooral het verhaal van Jozef bij de Farao: ook een dromer in gevangenschap. In de anderhalf jaar dat hij bij Mariana verkeert, ontwikkelt hij zich van jongen tot man en voelt hij zich lichamelijk tot Mariana aangetrokken, al weet hij daar niet zo goed raad mee. De relatie tussen Mariana en Hugo en zijn geleidelijke volwassenwording zijn mooi subtiel beschreven, in Appelfelds bekende sobere stijl (al wordt die door de wat houterige vertaling enigszins tenietgedaan). Maar Hugo’s gelijkmatige karakter maakt het voor de lezer soms moeilijk om na te voelen wat hij doormaakt.

Tot Hugo’s kamer dringen geruchten door dat de Duitsers ondergedoken joden zoeken. Dat vervult hem met een vage angst, maar ook hier blijft hij kalm onder. Op de gruwelen die zich buiten afspelen wordt slechts gezinspeeld. Hier wreekt zich Appelfelds stelregel dat hij zo min mogelijk over slechte mensen en gruwelijke gebeurtenissen schrijft. Nu moeten we ons via de grotendeels sympathieke personages een beeld vormen van de onvoorstelbaarheden waar het boek eigenlijk over gaat. Die daardoor ook werkelijk onvoorstelbaar blijven.

Aan het eind van het boek zijn de Russen in aantocht. Mariana en haar collega’s zijn al die jaren Duitse soldaten ter wille geweest en dat zullen de Russen niet ongestraft laten. Hugo beseft nu dat zijn Mariana met Duitse soldaten het bed heeft gedeeld, maar dat lijkt hem nauwelijks te deren, en Mariana zelf evenmin. Dat maakt een ongeloofwaardige indruk. Maar als Appelfeld dit thema had willen uitwerken, had hij zich ook moeten verdiepen in de Duitsers met wie Mariana omging. En zich verdiepen in de daders is iets wat hij consequent weigert. Begrijpelijk, maar toch een gemiste kans.

Wel mooi is de rolwisseling die Hugo ondergaat. Nu is Mariana in gevaar en moet hij haar beschermen. Dat doet hij, als een echte man, tijdens een bijna idyllische vluchtpoging. Mariana kan hij er echter niet mee redden, en zo blijft hij alleen achter, gered, maar eenzamer dan ooit.

Aharon Appelfeld, Bloemen der duisternis. Vertaald uit het Hebreeuws door Kees Meiling. Anthos. 264 p. € 19,95.

Deze recensie verscheen op 22 mei 2009 in NRC Handelsblad.

 

4-meitoespraak Amsterdam-Oost

Vandaag is het 64 jaar geleden dat er in Nederland een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. En vandaag is het zeventig jaar geleden dat in Jeruzalem de Israëlische schrijver Amos Oz werd geboren. Zijn roman Een verhaal van liefde en duisternis gaat over zijn jeugd en over de geschiedenis van zijn joodse familie, die uit Oost-Europa afkomstig was. Zo schrijft hij over zijn grootouders die in Wilna woonden, dat toen in Polen lag, en die begin jaren dertig probeerden daarvandaan te emigreren vanwege het toenemende antisemitisme:

 

Mijn opa – schrijft Amos Oz – hunkerde naar het Land Israël dat opgebouwd werd uit de woestenij […]. Opa […] beschouwde zichzelf als een militant zionist. Niettemin, hoe heet de grond van Wilna ook werd onder zijn voeten en die van zijn gezin, hij was nog steeds geneigd – of misschien deed oma Sjlomiet hem neigen – een nieuw vaderland te zoeken dat iets minder Aziatisch was dan Palestina en iets Europeser dan het verduisterende Wilna. In de jaren 1930 tot 1932 vroegen de Klausners immigratiepapieren aan in Frankrijk, Zwitserland, Amerika […], een Scandinavisch land en Engeland. Geen van deze landen wilde hen hebben: allemaal hadden ze in die jaren meer dan genoeg joden. […]

Anderhalf jaar voordat de nazi’s aan de macht kwamen in Duitsland, was mijn zionistische opa zo verblind door zijn bittere wanhoop over het antisemitisme in Wilna dat hij het Duitse staatsburgerschap aanvroeg. Tot ons geluk weigerde men ook daar hem toe te laten. […]

*

Daarom emigreerden in 1933 Sjlomiet en Alexander Klausner, de teleurgestelde minnaars van Europa, met hun jongste zoon Jehoeda Arjee, die net zijn kandidaats had gehaald in de Poolse en algemene literatuurwetenschap, niet van ganser harte, bijna tegen hun wil, naar het Aziatische Azië, naar het Jeruzalem waarnaar opa’s sentimentele gedichten al vanaf zijn jeugd hadden verlangd. [141-142]

 

Tot zover Amos Oz. De grootouders van Amos Oz emigreerden dus, net als veel andere joden, naar Palestina omdat dat het enige land was waar ze werden toegelaten. Dat was nog voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam. Je zou misschien denken dat landen na zijn machtsovername hun grenzen wél openstelden voor joodse vluchtelingen, maar dat was zelden het geval. Zeker na de Kristallnacht in 1938 werd het voor joden juist moeilijker om nog ergens een toevluchtsoord te vinden. Zelfs Palestina, dat toen door Engeland bestuurd werd, ging eind jaren dertig op slot.

 

Deportatie van joden in de Transvaalbuurt

Deportatie van joden in de Transvaalbuurt

In Nederland woonden al sinds de zeventiende eeuw veel joden. Wat Amos Oz schrijft over Europeanen die van de joden verlost wilden worden, geldt maar ten dele voor Nederland. De meeste Nederlanders wilden de joden helemaal niet kwijt, en de meeste joden voelden zich hier thuis. Ook hier in de Transvaalbuurt, waar in de jaren twintig veel joden uit de sloppen van de oude jodenbuurt naar toe waren verhuisd. Maar toen er vanaf 1933 steeds meer joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oost-Europa aan de grenzen stonden, kregen ze geen warm welkom. Sommigen werden meteen teruggestuurd, anderen werden koel en wantrouwend ontvangen. Waarom was dat? Uit antisemitisme? Dat speelde een rol. Maar zeker geen hoofdrol. Het was simpeler: evenals in andere landen was de regering bang voor gedoe. De wereld was, net als nu, getroffen door een economische crisis, er heerste, veel meer dan nu, armoede en werkloosheid. Mensen hadden het gevoel dat ze er niet veel meer bij konden hebben. En om dan grote groepen joodse vluchtelingen op te nemen, die misschien wel de banen van de Nederlanders zouden innemen, daar voelde men niet veel voor. Had men dan geen medelijden met de vervolgde joden? Sommige mensen wel natuurlijk, die vormden comités, en deden hun best zoveel mogelijk vluchtelingen op te vangen, maar de meesten dachten er gewoon niet zo over na. Ze hadden genoeg aan hun eigen problemen. Het hemd is nader dan de rok.

 

Toen Nederland eenmaal door de Duitsers bezet was, ging het net zo. Mensen vonden het heus niet leuk als hun joodse buren werden weggehaald. Maar ja, wat kon je eraan doen? Als je protesteerde, liep je zelf gevaar. En het leven in de oorlog was al moeilijk genoeg. Het was daarom maar beter om er niet te veel over na te denken. Om je er een beetje voor af te sluiten. En zo kon het gebeuren dat joden die voor de oorlog het gevoel hadden gehad dat ze volkomen geïntegreerd waren in de Nederlandse samenleving, alleen bleken te staan toen het erop aankwam. Niet helemáál alleen: Amsterdammers kwamen massaal in opstand tijdens de Februaristaking, er wáren verzetsstrijders, er wáren mensen die onderduikers in huis namen. Die gedenken we hier ook vanavond. Maar de meeste Nederlanders vonden het moeilijk het eigen hoofd boven water te houden en wilden niet het risico lopen te verdrinken door hulp te bieden aan mensen die het nóg moeilijker hadden.

 

Monument in de Transvaalstraat

Monument in de Transvaalstraat

Een dergelijke houding, hoe begrijpelijk ook, is uiteindelijk misschien wel gevaarlijker dan antisemitisme of andere vormen van vreemdelingenhaat. Natuurlijk, het waren de nazi’s die joden vervolgden. Maar zij konden hun werk alleen maar doen dankzij de medewerking, en vooral: dankzij het gebrek aan tegenwerking van miljoenen gewone mensen. Niet alleen in Nederland, maar overal. En dit mechanisme werkte niet alleen in de oorlog, maar het werkt nog steeds. Want er zijn maar weinig mensen die uit de grond van hun hart joden haten, of homo’s, of moslims. Maar het gevoel dat het hemd nader is dan de rok, dat je eigen problemen zwaarder wegen dan die van een ander, dat je wel gek moet zijn als je je eigen familie in gevaar brengt om een vreemde te redden, dat gevoel kennen we allemaal. Het is een oeroud gevoel. Een instinct misschien wel. Maar als we eenmaal beseffen dat we zo in elkaar zitten, kunnen we de symptomen hopelijk beter herkennen, bij anderen, maar vooral bij onszelf.

 

Uitgesproken bij de 4-meiherdenking in Amsterdam-Oost

De Jaarbeurs Utrecht Marathon. Het grootste dorpsplein van Nederland

De Jaarbeurs Utrecht Marathon begon tien jaar geleden als eenmalige stunt van een loopgroep in Vleuten-De Meern, maar is uitgegroeid tot een serieuze ‘stadsmarathon’ compleet met RunningXperience en Marathoncongres. ‘Als het hier niet lukt, lukt het nergens’, meent organisator Gerard Peek.

Wie serieuze plannen heeft om een marathon te lopen, denkt in eerste instantie vaak aan Rotterdam of Amsterdam. Maar er zijn tegenwoordig ook heel wat lopers die kiezen voor Utrecht: makkelijk bereikbaar, minder massaal (vorig jaar schreven zich bijna 9000 deelnemers in voor alle afstanden, van wie ruim zevenhonderd voor de marathon), en nog gezellig ook. Lees meer

Bolkestein groet niet terug. Lopen in veertig minuten

30 januari, 9.15 uur. Mariotteplein, Amsterdam-Watergraafsmeer. Via de Buys Ballotstraat kom ik op het Galileïplantsoen. Bij de halve marathon ben je hier op de helft. En dan aangemoedigd worden door familie en buren: onvergetelijk. Maar vandaag steek ik over naar de Linnaeusparkweg. Rechtdoor tot aan de Linnaeuskade. Uitzicht op het nieuwe Stadsdeelhuis. Linksaf en bij de Linnaeusstraat rechts, onder het spoor door en langs het vorige stadsdeelkantoor, ooit het Burgerziekenhuis. Hier werd mijn oudste zoon geboren. Aan de overkant, voor de BCC, werd Theo van Gogh vermoord. Lees meer

Het kippenvel blijft. Koen Breedveld: ‘Sport zal nooit verdwijnen’

Toen Le Champion werd opgericht, zag de sport er anders uit dan nu. Hoe zal dat over veertig jaar zijn? Dr. Koen Breedveld, directeur van het W.J.H. Mulier Instituut voor sociaalwetenschappelijk sportonderzoek, probeert het zich voor te stellen: ‘Hardlopen in de huiskamer met zachte ondergrond en bosgeur uit de Wii, of het Amsterdam-Rijnkanaal bevriezen?’

‘Ik heb wat voor je’, zegt Koen Breedveld (1964) als de fotograaf naar een passende fotolocatie zoekt. Hij laat twee medailles zien. Een van de 10 km van de Utrechtse marathon 2008, en een medaille van de kinderloop wat toen nog de Utrecht Nieuwsbladloop heette, uit 1973. ‘Ik heb ze allebei gelopen, met weliswaar geen veertig, maar toch wel 35 jaar tussentijd.’ Lees meer

Maandagmorgen

Hardlopen, waar is het eigenlijk goed voor? Je leeft er langer door. Dan moet ik altijd denken aan mijn oma die 109 werd en zelden een grotere afstand liep dan de dagelijkse gang naar de kruidenier, en later naar het winkeltje in het verzorgingshuis. Hardlopen verdrijft sombere gedachten. Maar ook daar twijfel ik aan als ik op een grauwe maandagmorgen langs het Amsterdam-Rijnkanaal loop, verjaagd van mijn computer omdat internet het liet afweten. Links IJburg in aanbouw, rechts de woontorens van Diemen-Noord. Onder mijn voeten bonkt het asfalt. Lees meer