Zac Freudenburg, bergloper in de Lage Landen. Achter de buggy langs Route 66 en het Amsterdam-Rijnkanaal

Ik was zijn naam al een paar keer tegengekomen, bij loopjes waar je zo’n naam niet direct zou verwachten, zoals de Derde Kerstdagloop of de Ronde van Abcoude, en altijd in de hoogste regionen, vaak zelfs als winnaar. ‘Zac Freudenburg, USA’, stond er dan. Toen ik in mei meedeed aan de Koning van Spanje Trail, was hij favoriet voor de lange afstand, die hij het jaar daarvoor ook al had gewonnen. Hij won inderdaad en kwam na een zware tocht met veel modder en regen ontspannen glimlachend over de finish. Bij de uitslagen stond ditmaal ‘Zac Freudenburg, Diemen’. Wie is deze Nederlandse Amerikaan?

Zac Freudenburg op de Nesciobrug.
Foto Marianne Oosterbroek

Als we elkaar voor het interview ontmoeten, oogt Zac Freudenburg (1978) bescheiden en vriendelijk. Hij is klein en donker, heeft lang haar en een baardje. En hij woont inderdaad in Diemen, sinds december 2010. Maar al een jaar of tien daarvoor was het de liefde die hem naar Nederland bracht. “Ik heb mijn vrouw leren kennen toen ze met een uitwisselingsprogramma aan mijn universiteit kwam studeren. Zij ging terug naar de universiteit van Groningen. Later ben ik ook naar Groningen gekomen en heb daar informatica gestudeerd. We zijn getrouwd en weer naar Amerika gegaan, naar St. Louis. En na zes jaar zijn we weer hierheen gekomen.”

Montana

Hij was er al vroeg bij als hardloper. “Mijn vader liep hard. Ik liep mijn eerste wedstrijdje toen ik zes was. We woonden in Montana. Mijn ouders zijn gescheiden, maar mijn vader is in Montana blijven wonen. Daarom loop ik graag in de bergen.”

Tijdens zijn studie informatica aan Beloit College in Wisconsin was hij naar eigen zeggen als hardloper “niet zo competitive”. Dat belette hem niet kampioen te worden in veldlopen en op diverse afstanden op de baan in de competitie van de Midwest Conference, waarin tien colleges tegen elkaar strijden. Ook nam hij deel aan nationale kampioenschappen. Volgens de website van zijn college zijn sommige van zijn records nog ongebroken en is hij dit jaar opgenomen in de Beloit College Athletic Hall of Honor.

In 2001 kwam hij naar Nederland. Hij werd lid van de Groningse studentenatletiekvereniging Vitalis en zat daar in het bestuur. Hij heeft er zijn sporen nagelaten, want tot op de dag van vandaag organiseert Vitalis de Zac Freudenburg Cross. “Ik had een vast trainingsrondje door het Stadspark en heb daar een cross georganiseerd. Toen ik uit Groningen weg was, hebben ze die naar mij vernoemd.” Dit jaar en het jaar daarvoor deed Zac zelf mee – met startnummer 1 – en hij won.

Oudere mannen

In 2005 vertrok hij weer naar Amerika, om promotieonderzoek te doen aan de Washington University in St. Louis. Hij liep onder meer de marathon van Boston, waar hij in 2007 negentiende werd. In 2009 verbeterde hij het parcoursrecord van de marathon van St. Louis. Intussen ging zijn interesse steeds meer uit naar berglopen. Als lid van het Amerikaanse bergloopteam deed hij tweemaal mee aan het WK berglopen en tweemaal aan de World Long Distance Mountain Running Challenge. “Ik vind het mooier om te doen en ik ben er ook sterker in. Ik ben vrij zwaar en klein, dus ik haal niet zo’n hele hoge snelheid op de weg. Eigenlijk vind ik het ook makkelijker. Op de weg is het moeilijk om je snelheid vast te houden. De bergen zijn veel afwisselender, je gebruikt steeds andere spieren.” Toch zit het winnen van zo’n bergloop er nog niet in, denkt hij. “Berglopen worden altijd gewonnen door oudere mannen. Die hebben meer uithoudingsvermogen.”

In 2009 behaalde Zac nog een bijzonder record, het wereldrecord marathonlopen achter een buggy, bij de Route 66 Marathon in Tulsa, in 2.32.10. “Er was al een recordhouder, die in het Guinness Book of Records vermeld stond, Michael Wardian. Ik kwam hem ergens tegen en raakte met hem aan de praat. Ik wist toen net dat we ons eerste kind kregen, en bij hem kwam er een tweede. Toen onze zoon eenmaal geboren was, ben ik met hem in de buggy gaan trainen. Michael Wardian kwam erachter dat ik het wereldrecord wilde verbeteren en toen wilde hij ook. Ik werd wel even bang dat het te zwaar zou worden voor mijn zoon. Maar ik heb hem goed voorbereid en uiteindelijk heeft hij bijna de hele tijd liggen slapen.” Michael Wardian, zonder buggy winnaar van vele Amerikaanse marathons en ultramarathons, verbeterde zijn eigen record van 2.42.21 tot 2.34.37, maar Zac was nog sneller. Het nieuwe record staat overigens nog niet in het Guinness Book of Records: “Dat blijkt een hele procedure te zijn.” Inmiddels is hij aan het trainen met zijn jongste zoon van anderhalf.

Hersensignalen

Terug in Nederland kreeg Zac een postdoc-aanstelling aan het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. Hij meet en analyseert hersensignalen met een brain-computerinterface. “Ik verricht metingen direct op de schedel en voer die in in de computer. Je kunt hersensignalen zelfs gebruiken om een computer aan te sturen. Dat biedt bijvoorbeeld perspectieven voor mensen die alleen hun ogen kunnen bewegen. Ik ben erg geïnteresseerd in de werking van de hersenen, en op deze manier kan ik een bijdrage aan het onderzoek leveren zonder dat ik een neurologische achtergrond heb.”

Sinds zijn terugkomst heeft hij alweer de nodige sporen achtergelaten op de Nederlandse wegen en paden. Zo werd hij vorig jaar winnaar op de halve marathon van de Derde Kerstdagloop in Arnhem, net als in 2004 en 2006. (“Mijn schoonouders wonen in Nijmegen, dat combineer ik dan met het kerstdiner.”) Maar ook op de weg boekte hij mooie resultaten. Zo liep hij vorig jaar 2.23.15 op de Amsterdam Marathon. Hij traint één keer per week met de Bramsterdammers, een samenwerkingsverband van de Amsterdamse atletiekverenigingen AV ’23, Phanos en AAC, onder leiding van Bram Wassenaar. “Ik zit in een leuke groep van rond de 2.20. Maar ik train ook graag alleen, en ik verken de buurt met de kinderen in de buggy. We lopen naar IJburg, langs het Amsterdam-Rijnkanaal, naar Driemond en Abcoude.”

Sinds kort is Zac officieel Nederlander. “Nu kan ik dus ook namens Nederland meedoen aan wedstrijden. Maar ja, berglopen blijf ik als Amerikaan doen, want Nederland heeft geen bergloopteam.” En ook geen bergen. Toch is hij heel tevreden met zijn nieuwe vaderland. “Het is een mooi land, ook om kinderen op te voeden. In Amerika moet je voor alles eerst in de auto stappen, hier kan alles lopend of op de fiets. En ik zit nu dichter bij de bergen dan toen ik in St. Louis woonde. De Rocky Mountains in Montana zijn het allermooist, maar de Alpen zijn heel interessant, ze zitten tussen de Appalachen en de Rocky Mountains in. Zwaar om te doen, maar je herstelt snel.”

Dit artikel verscheen in Le Champion van september 2012. Je kunt het hier als PDF lezen.

Een man met een kettingzaag en een zwerver bij de Engelenburcht. Hardlopen in Italië

Je hebt mensen die wekenlang niet trainen en dan rustig een uur achter elkaar hardlopen. Zo iemand ben ik niet. Als ik een paar weken niet heb gelopen, kan ik weer (bijna) opnieuw beginnen. Daarom blijf ik ook in de vakantie gedisciplineerd drie keer per week doortrainen, ook als de omstandigheden zich daar ogenschijnlijk minder toe lenen.

Piano di Sorrento met de Vesuvius op de achtergrond

Dit jaar waren we in Zuid- en Midden-Italië, zowel in stedelijk gebied, Sorrento, Napels en Rome, als in de natuur, in de Abruzzen. In de stad is het vaak een beetje behelpen. Voor zover reisgidsen al aandacht besteden aan hardlopen, bevelen ze vaak een park aan om te ‘joggen’. Maar het punt met parken is: je bent er meestal zo doorheen. In Sorrento, of liever gezegd in het aangrenzende Piano di Sorrento, was het parkje wel erg klein. Piano di Sorrento is een badplaatsje aan de Golf van Napels, met uitzicht op de Vesuvius. Het ligt boven op een imposante rots, om een kloof heen, met aan weerszijden van de kloof twee donkergrijze strandjes die een paar honderd meter lager liggen dan het dorp zelf. Door het dorp loopt één drukke doorgaande weg. Via een steile kronkelweg kun je naar het strand. Dat deed ik dus maar. Op het strand trok ik mijn schoenen uit en liep wat heen en weer. Dan ging ik weer naar boven. En omdat ik nog niet genoeg had gelopen, deed ik dat nog maar een keer, me superieur voelend aan al die jongeren die op hun scootertjes op weg waren naar het strand.

Napels, uitzicht vanaf de boulevard

In Napels hadden we een hotel midden in het oude centrum, met van die smalle straatjes waar buren gezellig met elkaar staan te kletsen, niet gehinderd door voorbijrazende scooters en passerende auto’s. Daardoorheen baande ik me een weg, ’s ochtends vroeg of aan het eind van de middag, vervolgens stak ik drukke verkeersaders over, om terecht te komen in de drukste winkelstraat van Napels. Na een slalomtocht tussen het winkelende publiek door kwam ik uit bij de Villa Communale, een park aan de Golf van Napels. Inderdaad was ik daar zo doorheen, dus vervolgens liep ik in tegengestelde richting langs de boulevard, een autovrij gebied waar druk gefietst, gewandeld én hardgelopen werd.

Pescasseroli: stenige paden

Het echte hardlopen begon wat mij betreft in Pescasseroli, een stadje in het Parco Nazionale d’Abruzzo. Ik had juist die plaats uitgekozen omdat je daar volgens de wandelgids zó vanuit het hotel de bergen in kon lopen. En dat was ook zo. Een duidelijk gemarkeerde wandelroute van 9,5 km leek me een aardig hardlooprondje. Nadat ik ’s ochtends met mijn man een deel van de route wandelend had verkend, ging ik er aan het eind van de middag in mijn eentje hardlopend op uit. Best spannend, al durfde ik dat eigenlijk niet te denken, want ik was toen net Jolanda Linschootens Eenzame uren aan het lezen, die onder meer beschrijft hoe ze in haar eentje 27 uur lang over de woeste heuvels van het Lake District loopt. Maar goed, je moet jezelf nooit met anderen vergelijken. Het stuk dat we ’s ochtends verkend hadden, ging prima. Zelfs een man met een kettingzaag schrikte me niet af. Hij had hout gezaagd. Het nog niet verkende extra lusje leverde iets meer problemen op: tweemaal raakte ik het spoor even bijster, en toen voelde ik me toch niet helemaal op mijn gemak. Niet zozeer vanwege de beren en wolven die daar schijnen te huizen, maar omdat toch die verdwaalde Nederlandse mevrouw door mijn hoofd bleef spoken die vorig jaar na een klein wandelingetje twaalf dagen bij een Spaanse beek moest bivakkeren. Gelukkig wist ik uiteindelijk de roodwitte markeringen terug te vinden. Het terrein was af en toe weerbarstig, veel stenige hellingen, een drooggevallen rivierbedding, boomwortels. Snel ging het niet, vaak was hardlopen onmogelijk, en mijn gemiddelde snelheid lag op 6,5 km per uur. Ik heb het rondje nog twee keer gelopen en de laatste keer haalde ik zowaar 7 km per uur. Maar al met al heb ik er heerlijk gelopen, en mijn voornemen om nog eens deel te nemen aan een echte bergloop is er alleen maar door versterkt. Al zal het niet meteen de UTMB (Ultra-Trail du Mont-Blanc) zijn, die Jolanda binnenkort gaat lopen.

Rome, Piazza del Popolo vanaf de Pincio

De laatste dagen waren we in Rome. Ons hotel lag dicht bij de Villa Borghese, eveneens een door het hardlopen ingegeven keus. ’s Ochtends voor het ontbijt ging ik op pad. Eerst langs de statige lanen van de Villa Borghese, even genieten van het uitzicht vanaf de Pincio en vervolgens via het Piazza del Popolo naar de Tiber. Je kunt bovenlangs langs de rivier lopen, dan heb je een mooi uitzicht, maar moet je moet wel nu en dan oversteken, omdat er niet één doorlopend voetpad is. Onderlangs is het veel rustiger; aan de westkant is zelfs een – niet erg druk bereden – fietspad. Bij de Engelenburcht stak ik de brug over naar de oostelijke oever. Na twee bruggen kon ik niet verder en moest ik over een morsige trap naar boven. Op het plateautje halverwege de trap lag een zwerver te slapen. Na ruim 10 km arriveerde ik bij het hotel, nog net op tijd voor het ontbijt.

Langs de Tiber: de Engelenburcht…

… en onderlangs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik loop in mijn vakantie meestal vrij korte afstanden, 10 km of minder, maar doordat de omstandigheden vaak zwaarder zijn, zowel door de warmte als door de weerbarstige ondergrond, gaat mijn conditie er bijna altijd op vooruit en kan ik met vertrouwen aan het nieuwe hardloopseizoen beginnen.

 

Deze tekst is ook te lezen op dutchroadrunners.nl

Spot met beide kampen. Hoe een Arabier op een jood wil lijken

De hoofdpersoon in Tweede persoon enkelvoud van de Israëlisch-Arabische auteur Sayed Kashua heeft het goed voor elkaar. Als Arabische Israëli van eenvoudige afkomst heeft hij zich opgewerkt tot een geslaagd advocaat. Hij woont met vrouw en twee kleine kinderen in een chique Arabische wijk van Jeruzalem. Ook zijn Arabische vrienden zijn geslaagde academici, met wie hij sushi eet en wijn drinkt. Hij heeft uitsluitend Arabische cliënten, meest Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever, maar hij vestigt zijn kantoor in West-Jeruzalem, omdat Palestijnen meer vertrouwen hebben in een echte Israëlische advocaat.

Toch voelt hij zich permanent onzeker. Anders dan joodse Israëli’s, die – naar zijn idee – niets hoeven te bewijzen, kan hij het zich niet veroorloven in een simpele Japanse auto te rijden, dat moet een dure Mercedes zijn, omdat zijn cliënten hem anders niet serieus nemen. En hij doet erg zijn best om zich de westerse cultuur eigen te maken, want hoe hard hij ook roept dat Oem Koelthoem óók cultuur is, hij blijft zich minderwaardig voelen als hij weer eens niet blijkt te weten wie de Rolling Stones zijn of wie Tolstoj was. Daarom schaft hij elke week een boek aan dat ertoe doet, om erover mee te kunnen praten.

Zo koopt hij op een dag een tweedehands exemplaar van Tolstojs De Kreutzersonate. In het boek treft hij een briefje aan in het handschrift van zijn vrouw, waarin ze iemand bedankt voor de fantastische avond. Dat zet zijn wereld op zijn kop. Zonder nadenken pakt hij een mes uit de keukenla en stormt hij naar de slaapkamer om zijn vrouw te vermoorden. Inderdaad, net als de door jaloezie verblinde hoofdpersoon in De Kreutzersonate. Maar als hij haar ziet liggen met haar baby naast zich, ziet hij er toch maar even van af.

Dan komt de tweede hoofdpersoon in beeld, de Arabische maatschappelijk werker Amier, die ’s nachts verzorger is van de joodse Jonatan, die in coma ligt. Het wordt de lezer snel duidelijk dat deze Amier degene is voor wie het briefje ooit bestemd was. De advocaat komt daar pas tegen het eind van het boek achter. In de tussentijd zijn we getuige van de tragikomische zoektocht van de advocaat naar de vermeende minnaar van zijn vrouw. Ook nadat ze hem een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het briefje, vertrouwt hij haar niet. Hij ziet zichzelf daarbij geconfronteerd met zijn eigen vooroordelen: eerwraak heeft hij altijd publiekelijk veroordeeld, maar het idee dat zijn vrouw iets met een andere man heeft gehad, al was het voordat ze hem kende, bezorgt hem nu moordneigingen.

Zijn relaas wordt afgewisseld met dat van Amier, die zich, gebruikmakend van de identiteit van Jonatan, toegang weet te verschaffen tot het bolwerk van de Asjkenazische elite, de Jeruzalemse kunstacademie Betsalel. Daar hoort hij zijn linkse medestudenten het ene na het andere vooroordeel over Arabieren debiteren.

Sayed Kashua (1975) groeide op in het stadje Tira in de zogeheten Driehoek, de streek ten noordoosten van Tel Aviv waar voornamelijk Arabieren wonen. (En voordat een politiek correcte briefschrijver opmerkt dat de juiste term voor de Arabische inwoners van Israël ‘Palestijnen’ is: Kashua zelf spreekt van ‘Arabieren’.) Als een van de weinige Arabieren bezocht Kashua een joodse eliteschool, waarna hij ging studeren aan de Jeruzalemse universiteit.

Naast auteur is hij columnist in diverse kranten en schreef hij het scenario van een populaire, All in the Family-achtige televisieserie over een modern Arabisch echtpaar. In 2002 debuteerde hij met Dansende Arabieren (vertaling Ruben Verhasselt, Vassallucci 2003), een roman over een talentvolle Arabische jongen die op een prestigieuze joodse school terechtkomt, zich spiegelt aan zijn medescholieren, vervreemd raakt van zijn Arabische omgeving, maar later ook verstoten wordt door de joden bij wie hij zo graag wil horen.

Kashua, die zowel het Arabische als het joodse segment van de Israëlische samenleving door en door kent, stelt in Tweede persoon enkelvoud fijntjes en met humor de hebbelijkheden van beide kanten aan de kaak, de onderlinge rivaliteit tussen de Arabieren uit verschillende dorpen, de kinderlijke behoefte van de eerste generatie Arabische academici om elkaar de loef af te steken en zich te meten met de joodse elite, het terloopse superioriteitsbesef van linkse joden ten aanzien van de Arabieren. Kashua’s observaties zijn nooit verontwaardigd, maar altijd laconiek: zo gaat het nu eenmaal. Hij veroordeelt niemand en laat ook ruimte voor onderling begrip. Dat maakt het boek optimistischer dan Dansende Arabieren. Al blijft het tot de laatste zin van het boek spannend hoe het zal aflopen met de jaloerse advocaat en zijn vrouw.

Sayed Kashua, Tweede persoon enkelvoud. Vertaald uit het Hebreeuws door Ruben Verhasselt. Anthos, 304 blz. € 20,95

Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad Boeken van vrijdag 3 augustus 2012, p. 8

Naardermeer

Het stond al een tijdje op mijn verlanglijstje, maar ja, je moet er wel tijd voor hebben: de Wandelroute Naardermeer, een wandeling van 19 km van Natuurmonumenten. Hij begint en eindigt bij boerderij Stadzigt, die sinds een paar weken Gasterij Stadzigt heet en een restaurant en informatiecentrum van Natuurmonumenten herbergt. De gasterij ligt ongeveer een kilometer van station Naarden-Bussum.

Alleen op de wereld?

Afgelopen dinsdag heb ik er maar gewoon tijd voor gemáákt. Wegens efficiëntie toch maar met de auto gekomen. Je kunt er goed parkeren, en – niet onbelangrijk – je kunt er naar de wc. De weersvoorspelling was goed, half bewolkt, weinig kans op regen. De route is aangegeven met blauwe pijltjes. Ze zijn klein en voor wandelaars goed zichtbaar; al hardlopend wil je er nog weleens aan voorbij lopen. Het is een schitterend parcours, dat ik hier niet in detail zal beschrijven; je kunt het allemaal lezen als je op de link hierboven klikt. Wandelaars krijgen het advies laarzen aan te trekken, wegens grote blubberigheid. Ik had mijn Inov-8 X-Talons maar weer van stal gehaald, en daar was ik blij mee. Je zakt af en toe tot aan je enkels in de modder. Toen ik in mijn eentje over het drassige pad tussen het moerassige Naardermeer door liep en het ook nog eens begon te regenen, waande ik me even alleen op de wereld. Later kwam ik in een weiland met koeien, en tegen het eind kwam ik zelfs een gezelschap Limburgers tegen die – nota bene met een GPS-apparaat in de hand – vroegen of ze wel goed liepen. Nadat ik hen gepasseerd was, moest ik nog een stuk over planken door een moerasbos lopen. Dat lukte alleen in wandeltempo.

Later kwam ik in een weiland met koeien

Het is wel duidelijk dat je hier niet moet gaan lopen als je snel vooruit wilt komen. Dat zie je ook aan de registratie van mijn Garmin. Maar een mooie ervaring is het wel. En het is goed voor je looptechniek, als je je tenminste in trailrunning probeert te bekwamen, zoals ik. Het grootste deel van de route is onverhard, daar zou je zelfs op blote voeten kunnen lopen, maar er zitten ook stukjes asfaltweg tussen. Het laatste deel van de route gaat door de bewoonde wereld. Dat was een beetje een anticlimax, maar waarschijnlijk kan het niet anders, omdat je over de spoorwegovergang moet. Ik kwam al na 18 km weer bij Stadzigt uit. Dat kwam doordat ik een paar uitkijkpunten – waarvoor je van het pad af moet – had overgeslagen, zoals een vogelobservatiehut en een paar doorkijkjes naar het meer.

Het bijzondere van de route vind ik dat je enerzijds midden in de Randstad zit – en dat merk je ook aan het lawaai van auto’s, treinen en vliegtuigen – terwijl je anderzijds in een weidse ruimte loopt waar je kilometerslang niemand tegenkomt.

 

Deze blogtekst is ook te lezen op de website van Dutch Road Runners.

De Beachrun op vijfvingerschoenen

Hoe gaat zoiets? Je bent nog aan het afkicken van een leuke trailrun en zwerft wat rond op internet. Je komt een Beachrun tegen op vrijdag 13 juli om kwart voor acht ’s avonds en denkt: hé, dat kon wel eens leuk worden. En je schrijft je in voor twee rondjes van vijf kilometer door de duinen en over het strand van Kijkduin. Eigenlijk het hardloopgedeelte van de Fortress Beach Challenge, de triatlon die de dag daarna wordt gehouden. En niet zomaar een triatlon, maar het toneel van het EK Cross Triathlon. 

Op de ochtend van vrijdag 13 juli regent het. Tja, wanneer regent het eigenlijk niet deze zomer? Ik vraag me even af of het wel de moeite waard is om minstens een uur in het spitsuur in de auto te zitten om een beetje door de duinen te rennen. Maar ’s middags klaart het op en ik heb er eigenlijk best zin in. Ik besluit een extra uitdaging voor mezelf in te bouwen door mijn Vibram vijfvingerschoenen aan te trekken. Sinds een jaar of twee doe ik aan ChiRunning, een meer ontspannen manier van hardlopen waarbij je bij voorkeur op schoenen loopt met minder demping. Als je er meer van wilt weten: ik heb er een artikel over geschreven, dat je hier kunt lezen. In die twee jaar ben ik van antipronatieschoenen met veel demping afgedaald naar bijna niets. Weliswaar loop ik meestal op wedstrijdschoenen met nog wel enige demping en hoogteverschil tussen voor en achter, maar steeds vaker train ik – bij voorkeur op onverhard terrein – op de Vibrams, oftewel de VFF’s (Vibram FiveFingers), zoals de kenners zeggen. Die hebben helemaal geen demping en hoogteverschil en sluiten als een soort handschoenen om je voeten. Voetschoenen dus eigenlijk. Hoewel ik niet heb kunnen achterhalen hoe het parcours van de Beachrun er qua ondergrond precies uitziet, besluit ik het erop te wagen. En wat helemaal mooi is: de klittenbandsluiting van de VFF’s is precies smal genoeg om door de chip voor de tijdregistratie geregen te worden.

Het Deltaplein in Kijkduin is al helemaal ingericht voor de triatlon van de dag erna, met vlaggen en grote tenten. Er lopen ook allemaal atletisch ogende buitenlands sprekende types in wielrenachtige kleding rond. Maar ook het gewone hardloopvolk is present en staat in de rij om het startnummer op te halen. Het waait hard, maar het is droog en af en toe schijnt de zon zelfs. De start is op het strand, vandaar gaat het omhoog de boulevard op en dan meteen naar links over een pad de duinen in. Op dat pad liggen pas de startmatten. De hele verdere loop blijf ik me afvragen wat dit betekent voor de tijdregistratie. Zou de officiële tijd nou ingaan bij het startschot of pas als we over de matten lopen? Intussen loop ik de strandopgang op. Dat is even aanpoten, maar verder gaat het lekker. Meestal over schelpenpaden, soms dwars door de duinen over het zand en toch ook nog wel een aardig stukje over een verhard fietspad. Dat is best te doen, al hebben smalle duinpaadjes mijn voorkeur. ‘Hé, blotevoetenschoenen!’ hoor ik een meisje achter me zeggen. Ik zwaai even bevestigend. Er ontspint zich een gesprek tussen de loopster en haar vriendin. ‘Niet op je hakken landen’, vang ik op. ‘Je schijnt er lang aan te moeten wennen, looptechniek is belangrijk.’ Ik luister stilzwijgend maar instemmend toe. Na ruim drie kilometer komen we op het strand. Dat gaat echt lekker op mijn voetschoenen. De op het strand aanwezige fotograaf is er ook helemaal weg van. Het resultaat zie je hiernaast. Je ziet ook dat het best hard werken is tegen de straffe wind in. Maar als ik het zeggen mag, het gaat mij beter af dan de ploeterende meneer achter mij.

Na ruim vier kilometer komen we weer onder de startboog door. Hoe we straks de tien kilometer gaan volmaken is mij niet geheel duidelijk. Het tweede rondje gaat iets sneller dan het eerste, waarschijnlijk doordat er nu minder filevorming is aan het begin. Ik vind het erg lekker gaan, en ik geniet van de omgeving. Er zitten een paar steile stukken in, maar die verhalen over een loodzwaar parcours zijn een beetje overdreven. Een eindje voor de finish loop ik opnieuw langs de lens van de fotograaf.  Na ruim achtenhalve kilometer is daar weer de startboog, die echter niet de finishboog is. Daarvoor moeten we nog een derde keer  door het mulle zand naar de boulevard klimmen, dan onder een rode Run2Day-boog door, en dan weet ik het even niet meer. Vriendelijke omstanders wijzen me naar links, waar zich een opvallend blauw finishgebied voor mijn ogen ontrolt. Mijn Garmin staat bij de finish op 58.07, bij een afstand van 8,96 kilometer. Ik ben benieuwd welke tijd er in de uitslagen komt te staan. Dat blijkt achteraf 58.17 te zijn, dus blijkbaar is de teller gaan lopen vanaf het startschot, en duurde het tien seconden voordat ik onder de startboog doorgelopen was. Maar hoe je het ook wendt of keert, de afstand was geen tien kilometer. Terwijl het parcours toch geschikt moet zijn voor een EK, of luistert dat niet zo nauw bij een triatlon? Nou ja, dat is mijn zorg ook niet. Ik heb lekker gelopen, en nadat ik nog maar weer een gesprekje heb gevoerd over mijn  bijzondere schoenen, is het tijd om op huis aan te gaan. Op naar een volgende uitdaging…

 

Deze tekst kun je ook lezen op Dutch Road Runners.

De weeskindertjes van Berthe Meijer

In het prille en iets minder prille begin van ons huwelijksleven raadpleegden wij steevast de recepten van Hugh Jans in Vrij Nederland en van Berthe Meijer in NRC Handelsblad. Vaak knipten we die uit en stopten we ze in onze receptenbak; daar staan ze nog steeds, en sommige gerechten maken we ook nog steeds. Hugh Jans is alweer een flink tijdje dood, en vandaag kwam het bericht dat ook Berthe Meijer is overleden, 74 jaar oud. Ter nagedachtenis heb ik vandaag weeskindertjes gemaakt. Dat zijn krentenbollen, gevuld met gehakt, ui appel en nog het een en ander. Lees het recept hieronder maar. Er staat geen datum op, maar ik schat dat het uit het eind van de jaren zeventig stamt.  De naam, en ook de aard van het recept doen vermoeden dat het om een oud streekgerecht gaat, maar ik heb nooit kunnen achterhalen waar het dan vandaan komt en waarom het zo heet. Onze kinderen vonden het altijd erg lekker en maken het nu soms zelf als ze mensen te eten krijgen. Ze zeggen er dan bij dat het een traditioneel familierecept is, maar het komt dus gewoon uit de kookrubriek van Berthe Meijer.

Berthe Meijer begon in 1972 met haar rubriek in NRC Handelsblad, en hoe lang ze ermee doorgegaan is, weet ik niet; ze heeft het in elk geval lang volgehouden. Een tijdlang hoorde je niet zoveel meer over haar, maar twee jaar geleden kwam ze in het nieuws omdat ze een boek had geschreven, Leven na Anne Frank. Ze schrijft daarin hoe ze als klein meisje Bergen-Belsen overleefde, samen met haar zusje. Haar ouders overleefden het niet. Ze schrijft ook dat ze in het kamp werd voorgelezen door Anne Frank, die ze nog kende uit Amsterdam. Ik heb het niet gelezen, deels omdat ik een beetje huiverig ben voor boeken waarin mensen hun ervaringen koppelen aan Anne Frank. Misschien heb ik Berthe daarmee onrecht gedaan. Hoe dan ook, uit de artikelen die verschenen naar aanleiding van het boek, bijvoorbeeld uit het mooie interview van Coen Verbraak in Vrij Nederland, werd duidelijk dat ze geen makkelijk leven heeft gehad. Ze groeide op in kindertehuizen, had een tumultueuze relatie met haar naamgenoot Ischa en verloor een van haar twee zoons in 2009 aan kanker. Maar vooral was in alles wat ze deed de oorlog op de achtergrond aanwezig. Koken en schrijven over koken hielpen een beetje: ‘Ik had een missie in het leven: ik kon andere mensen gelukkig maken met eten. Mooier kon het niet’, zegt ze in het hierboven genoemde interview.

Daar hebben wij dus onze weeskindertjes aan te danken. Van iemand die zelf ook een weeskindje was, bedenk ik nu pas.

 

Nir Baram, Goede mensen. Vertaling Hilde Pach. Voorpublicatie


In oktober verschijnt bij De Bezige Bij de vertaling waaraan ik het afgelopen jaar heb gewerkt, Goede mensen van de Israëlische schrijver Nir Baram. Het is een ambitieuze roman van ruim 500 pagina’s, waarvan ik zelf erg onder de indruk ben. Het boek speelt zich af in Berlijn en Leningrad, en later vooral in Polen en Wit-Rusland, tussen de Kristallnacht (1938) en de Duitse inval in de Sovjet-Unie (1941). De twee hoofdpersonen, een Duitse man en een Russische vrouw, zien zich uit lijfsbehoud gedwongen tot het maken van foute keuzes. Je kunt meer over het boek en de schrijver lezen op www.nirbaram.com.

Hieronder kun je alvast het eerste hoofdstuk lezen:

Berlijn, herfst 1938

Mensen komen elkaar tegen. Zo gaan de meeste verhalen. En zolang je je laatste adem niet hebt uitgeblazen, is het vonnis van de eenzaamheid niet definitief.

Je ziet dat de wereld uitpuilt van de mensen en raakt in de verleiding te geloven dat je eenzaamheid gemakkelijk vervliegt. Hoe moeilijk kan het zijn? Iemand benadert iemand anders, ze hebben allebei genoten van de Götterdämmerung en van de laatste voorstelling van Hauptmann, ze hebben allebei het aandeel Thompson Broken-Heart Solutions gekocht (‘Het hart is de plaag van de twintigste eeuw’), en dan is er al een verbond gesloten. Ziehier een illusie die nuttig is voor de staat, de maatschappij, de markt. Daardoor kopen ook de eenzamen kleren, aandelen, auto’s, doffen ze zich op voor een bal.

Door het raam zag hij haar, gehuld in de bontjas die ze droeg toen ze voor het laatst dit huis had verlaten. Ze was niet uit vrije wil vertrokken, de buitenwereld had haar immers niets te bieden. Maar zij hadden geen geld meer gehad om haar in dienst te houden. Ze lieten haar gaan en gaven haar een witte bontjas cadeau, die intussen erg grauw was geworden. Afscheid is een gelegenheid voor een wedergeboorte: misschien zou er iets goeds gebeuren, misschien zou er ander werk zijn, misschien zouden er nu barsten in de eenzaamheid komen.

Ze kwam dichterbij met haar kleine stapjes – ze was wat zwaarder geworden, mevrouw Stein – stapjes die altijd leken te zeggen: ‘Niet kijken, er is hier niets te zien.’ Nu zag je welke spelletjes de geschiedenis speelde: de recente gebeurtenissen in Berlijn gaven joden zoals zij goede redenen om een schuilplaats te zoeken tussen de schaduwen.

Hij bekeek onderzoekend de onbedekte delen van haar lichaam: het platte gezicht, rood aangelopen door de koude windvlagen, de ranke hals, die altijd in wreed contrast stond met het korte lichaam, als een kern van schoonheid die in andere levensomstandigheden had kunnen opbloeien. Haar eenzaamheid was absoluut, dat was duidelijk. Hij twijfelde er niet aan dat ze behalve over zakelijke aangelegenheden nauwelijks met mensen gesproken had de laatste jaren.

Er stopte een auto naast haar. Er zaten twee mannen voorin. Ze keek niet naar hen, maar uit elke beweging van haar lichaam droop het bewustzijn van hun bestaan. Met een haastige beweging streek ze een grijze krul van haar voorhoofd en ze stapte tersluiks achter een stenen muur. Thomas volgde de auto totdat hij verdwenen was tussen andere auto’s in de straat. Een moment later dook mevrouw Stein weer op en hij had de indruk dat ze zijn gezicht al gezien had achter het raam.

Wat had zijn moeder een verdriet gehad over haar vertrek; mevrouw Stein was een van hen geweest, had de ruimtes tussen hen opgevuld – de zuster die zijn moeder nooit gehad had, bijvoorbeeld – totdat ze zich verzoend hadden met het feit dat zijn moeder geen zuster had, en toen ontsloegen ze haar. Uiteindelijk, toen de jaarlijkse toelage die zijn moeder had geërfd door de klap van de inflatie drastisch verminderde en het bestaan op het spel stond, was het eigen bloed eerst en daarmee was de zaak beklonken.

Een klop op de deur. ‘Dag Frau Stein’, zei Thomas. Ze knikte en haar strenge blik duwde hem opzij. Heel even ontmoetten hun ogen elkaar: de jaren hadden de vijandschap tussen hen niet verminderd.

Even verlustigde hij zich in haar vernedering, die waarover in de kranten werd geschreven, en in de wetboeken, en op bordjes op straat. Van dichtbij zag hij er ook de sporen van: op het gezicht van mevrouw Stein woedde een gekwelde urgentie. De ziel verwachtte, precies als het ineengedoken lichaam, een volgende klap. Bekend met alle hoeken en gaten van het huis haastte ze zich door de schemerige gang en verdween in de slaapkamer van haar meesteres. Een tijdje bleef hij als versteend bij de deur staan, toen snelde hij haar achterna. Ze voerde iets in haar schild, dat was duidelijk.

Voordat hij haar had ingehaald, had ze het al voor elkaar gekregen haar jas in de kast te hangen en naast het bed van zijn moeder plaats te nemen. Wier ogen van geen enkele verwondering blijk gaven toen de vrouw die ze meer dan acht jaar niet gezien had zich naar haar toe boog en vroeg of ze iets nodig had. Zijn moeder antwoordde ontkennend. Mevrouw Stein vroeg of ze goed verzorgd werd, en zijn moeder fluisterde een ‘ja’ dat eigenlijk ‘nee’ was. Mevrouw Stein greep haar hand en mompelde telkens weer haar naam: ‘Marlene, Marlene.’

Thomas stelde zich voor hoe ze heel Berlijn doorkruist had om haar meesteres in haar nadagen te zien. Buiten adem vertelde ze zijn moeder: ‘Vanochtend kwam ik toevallig Herr Stuckart tegen. Hij draaide zijn gezicht af alsof hij me niet gezien had. Ik zei: prima, want ik ben er al aan gewend oude kennissen te zien die gedag knikken en doorlopen, en soms doen alsof ze me niet gezien hebben. In mezelf zeg ik ze altijd gedag. Maar het gedrag van Herr Stuckart had iets heel eigenaardigs. Ik bleef bij hem stilstaan en vroeg: “Meneer, is er iets wat u tegen me wilt zeggen?” Zijn naam zei ik niet, dan kon hij altijd beweren dat hij me niet kende. Hij sloeg zijn ogen neer en fluisterde: “Mevrouw Heiselberg is erg ziek.”’

Zijn moeder fluisterde iets tegen haar dat Thomas, die bij de deur stond, niet kon opvangen, en mevrouw Stein knikte begripvol. Thomas voelde walging: het was allemaal te bekend. Al die honderden ochtenden dat ze met zijn tweeën dicht tegen elkaar aan hadden gezeten in de slaapkamer, terwijl ze aan één stuk door zaten te smiespelen. En iedereen die bij hen in de buurt kwam, had het gevoel dat hij een koninkrijk binnenviel waarin geen plaats was voor iemand anders. Mevrouw Stein schikte de kussens aan het hoofdeinde van zijn moeder, streek over haar haar, boog zich toen naar haar toe en legde haar gezicht tegen de borst van zijn moeder. ‘Marlene, hoe is dat gebeurd…’ fluisterde ze, ‘hoe is dat gebeurd…?’

Hoe makkelijk negeerden de twee vrouwen het gat dat de afgelopen acht jaar tussen hen had gegaapt. Alsof er een gordijn was weggeschoven en er een oeroud landschap onthuld werd: daar waren ze weer, de dromerige meesteres die soms afdaalde naar de wereld, uitsluitend om herinnerd te worden aan zijn onbarmhartigheid, en dan weer opsteeg, en de huishoudster die haar beste vriendin was geworden en langzaam maar zeker haar plichten op zich nam, en door haar daden de muur optrok die de meesteres scheidde van de wereld. Het leek erop dat ze nu in opstand kwamen tegen de tijdscherven die hun restten, rouwden over de jaren die verstreken waren en over de verloren uren.

Wilt u haar beschermen zoals vroeger, mevrouw Stein? dacht Thomas geërgerd, en hij keerde zich van hen af. Wilt u haar beschermen tegen de jaren die ze heeft opgeofferd, tegen het onrecht dat haar bruidsjurk heeft bevlekt, tegen de blunders? Om te beschermen moet je de gestalte van de beul schetsen. Alstublieft, hier hebt u een beul: een verschrikkelijke ziekte die het lichaam van uw meesteres verwoest en haar hardnekkig naar de dood duwt. En u gelooft nog steeds dat u iets voor haar kunt doen?

Thomas stond in de ruime salon. In opdracht van zijn moeder waren de zware fluwelen gordijnen altijd neergelaten. Hij deed een lamp aan naast een sofa met donzen kussentjes erop en liet zijn blik over de beelden gaan: een kopie van Auguste Rodin, een Arc de Triomphe van porselein, een kleine vergulde boeddha die ze cadeau had gekregen van een of andere geleerde die ze in haar jonge jaren had ontmoet en door wiens invloed ze zich was gaan interesseren voor de religies van het Verre Oosten. Boven het boeddhabeeldje stond op een plank een foto van Ernst Jünger vergezeld van een opdracht: ‘Voor Marlene, met haar zo wonderbare nieuwsgierigheid’. Kunstplanten omgaven de gewelfde schoorsteen, die gedecoreerd was met Delfts blauwe tegeltjes waarop suffe windmolens en meren stonden afgebeeld. Hij werd altijd duizelig bij de aanblik van deze salon, van dat allegaartje dat bedoeld was om de brede horizon van de bewoonster te benadrukken.

Hij besloot te negeren wat er in de slaapkamer gebeurde, ging aan het bureau zitten en bracht laatste correcties aan in de toespraak die hij vanavond zou houden tijdens de bespreking met de directeuren van Daimler-Benz. Zijn ambitie was dat ze aan het eind van de avond zouden begrijpen dat Milton het antwoord was op al hun wensen. Wat jammer dat mevrouwtje Stein niet een paar berichten in de krant was tegengekomen waarin zijn naam genoemd werd (om een of andere duistere reden lazen zijn kennissen nooit op de juiste dag de juiste pagina in de krant) en niets wist van zijn successen.

In de tijd dat zijn vader en diens eveneens ontslagen vrienden door de straten van Berlijn liepen, vermomd als autobanden, sandwiches of chocoladerepen, had hij al een origineel plan vol inspiratie geformuleerd. Op een dag, een jaar of twee nadat hij was afgestudeerd, had hij in de krant gelezen dat het marktonderzoeksbureau Milton van plan was een vestiging in Duitsland op te zetten. Dit Amerikaanse bedrijf, dat filialen had over de hele wereld, maar slechts één vestiging in Europa – en nog wel in Engeland – had zijn verbeelding al geprikkeld toen hij nog studeerde. Hij was toen bevriend met een Amerikaanse economiestudent, en die had hem verteld over Milton en de geavanceerde marktonderzoeken die de Europeanen minstens een decennium verder brachten. Dat was een van de weinige lichtpuntjes geweest in zijn studie aan de universiteit van Berlijn: in het begin van de jaren twintig was hij natuurlijk geïnteresseerd in sociale wetenschappen, ook had hij overwogen taalkunde te gaan studeren, maar uiteindelijk, geïnspireerd door zijn moeder, die geloofde in een ‘verandering die zich in zijn geest zou voltrekken’ als hij deel zou gaan uitmaken van een universiteit die kon bogen op geesteswetenschappers van de eerste orde, had hij filosofie gestudeerd. Het grootste deel van zijn studie vond hij tijdverspilling, en op het moment dat hij zijn magistertitel ontving, was hij voorgoed vertrokken.

In de winter van 1926, toen hij drieëntwintig was, ging hij naar Londen en had daar een ontmoeting met een Amerikaan, Jack Fisk genaamd, directeur van de afdeling Europa van Milton Marktonderzoek. Hij had maanden besteed – samen met een Amerikaanse leraar die hij had ingehuurd – aan het oppoetsen van het Engels van het betoog dat hij daar zou houden. Hij ging zitten in de gepolsterde leren fauteuil in het ruime kantoor van de directeur, wiens doorgroefde gelaat en dikke snor er nogal indrukwekkend uitzagen, en bestudeerde nieuwsgierig een reusachtige wereldkaart in blauw, rood en wit, waarop vlaggetjes stonden die de vele vestigingen van Milton aangaven. Toen hij die aanmatigende kaart zag, begreep hij dat hij gelijk had gehad: geïnspireerd door een opmerking van Schopenhauer (had hij toch nog enig nut van zijn studie) – ‘Amerikanen kunnen over hun vulgariteit zeggen wat Cicero zei over de wetenschap: doe met ons mee’ – besloot hij een enigszins simplistische, vrijpostige benaderingswijze te kiezen, die bij Duitse directeuren hoofdzakelijk afkeer zou oproepen, maar in dit geval wist hij zeker dat hij het juiste besluit nam.

De directeur bekeek hem met argwaan, alsof hij niet begreep waar die jonge Berlijner opeens vandaan was gekomen, in zijn opzichtige pak, met een lichtblauw sjaaltje in Franse stijl om zijn hals en een anjer in zijn knoopsgat. Thomas sloeg zijn lange benen over elkaar, bood de Amerikaan uitgelezen Hollandse tabak aan, stak een pijp op, vroeg vriendelijk waar de inspiratie vandaan kwam voor het bureau, dat de vorm van een piratenschip had, en stak van wal: ‘Beste meneer Fisk, ik heb gelezen over uw plan om binnenkort een vestiging van Milton op het vasteland te openen, en nog wel bij ons thuis, in Berlijn. Ten eerste, staat u mij toe u welkom te heten uit naam van de Berlijners. Als ervaren marktonderzoeker zou u grondig de kansen op de Europese markt bestudeerd moeten hebben. Maar u hebt intussen vast wel lessen getrokken uit de matige resultaten van uw vestiging in Engeland. Laten we het toegeven: Miltons schreden in Europa zijn wankel, je kunt helaas wel zeggen dat u het vasteland nog niet hebt bereikt. Welnu, dan heb ik een nieuwtje voor u: in Berlijn zal het nog moeilijker gaan. Hoe ik dat weet? Het is immers zo simpel. Elke gemeenschap heeft haar eigen specifieke theoretische kader, en de parameters voor het marktonderzoek die zijn gebruikt voor de Amerikanen, voldoen niet om ons Duitsers te karakteriseren. Van mijn bronnen heb ik vernomen dat u bij uw ontmoetingen met Duitse ondernemingen de loftrompet hebt gestoken over de onderzoeksmethoden van Milton, dat u iedereen verteld hebt dat het een wetenschap is. Bedenkt u echter wel dat die wetenschappelijke mantel in feite een sprookje is, dat u misschien kunt verkopen aan Duitse dwazen die graag alles “verwetenschappelijken”, maar u en ik weten dat over twee jaar zelfs de grootste dwazen zich bewust zullen zijn van het feit dat uw methoden niet van nut zijn in Duitsland en dat u van de markt geschopt zult worden. De enige wetenschap die hier werkt, is de wetenschap van de nationale ziel van de Duitsers. Maar wat doet u, mijn beste meneer Fisk? U duikt uit het niets op met uw pak dollars en wilt hun leren hoe ze hun geld moeten verspillen? Mijn beste meneer Fisk, u begrijpt de Duitse volksaard niet. Welnu, u bent de eerste niet, en evenmin de laatste. De Duitse volksaard is moeilijk te begrijpen. Er zijn mensen die menen dat onze traditie, ons onderzoek, ons geloof en onze filosofie hier een fascinerend mozaïek van types hebben gecreëerd. Maar tot mijn grote verdriet zit de Duitse ziel veel simpeler in elkaar. U zult verbaasd zijn te ontdekken hoe eenvoudig ze te ontcijferen en te bespelen is. Misschien is het geen eenvoud van het soort dat de Amerikanen kennen, het is een eenvoud die je pas kunt begrijpen als je haar diepste kern hebt leren kennen. Je moet bijvoorbeeld begrijpen wat de ontwikkelde burgerij in Duitsland is; die lijkt helemaal niet op uw schreeuwerige landgenoten van de Oostkust. Kortom, er is sprake van eenvoud die slechts bereikt kan worden na een proces van ontrafeling. Ook al is de laatste zet in het schaakspel schijnbaar eenvoudig, hij wordt voorafgegaan door intensief planningswerk.’

‘Milton heeft zich juist de laatste tijd veel inspanningen getroost om de Duitse markt te leren kennen’, zei Fisk terwijl hij met gefronst voorhoofd onderuitzakte in zijn stoel. Thomas had de indruk dat hij wel plezier had in de ontmoeting en dat hij hem uit zijn tent lokte om hem op de proef te stellen.

‘Met alle respect, meneer Fisk, mijn moeder zal eerder achter de leeuwen aan gaan in het Colosseum dan dat de Amerikanen de Duitse mens begrijpen. Hebt u Ernst Jünger gelezen? Vast niet. Hij is een goede vriend. Kent u Pauli? Het verlangen naar een groot licht is diep geworteld in onze ziel. Als u nooit laat in de avond de menigte op de Winterfeldplatz hebt zien staan staren naar de schitterende fakkels van Nivea, hebt u Duitsland niet gezien. Kent u het begrip völkisch? Dat is in wezen een definitie van een Duitse eigenschap die geen equivalent heeft in andere talen. En de theorie van Naumann over de staat als ‘grote onderneming’ tot nut van het volk, kent u die? Welnu, meneer Fisk, u zult het op zijn minst met mij eens zijn dat u nauwelijks een expert op het gebied van de Duitse mens genoemd kunt worden…

Weliswaar is nu de Duitse munt gestabiliseerd en de economische situatie verbeterd, maar als u een paar jaar geleden door Berlijn had rondgelopen, dan had u de ware aard van Duitsland leren kennen! Dan had u gezien hoe schijnbaar rationele mensen een nergens op gebaseerde stabilisatiemethode uitvonden en simpelweg geld drukten en de munt verpulverden totdat hij nog minder waard was dan een schelp op het strand. Dat is de Duitse logica: op de catastrofe afstevenen terwijl men de waarheid verdringt. Het is niet onze gewoonte om ook maar één moment eerder te stoppen.

De Duitse mens is samengesteld uit tal van verschillende elementen. Nu zult u zeggen dat dat voor iedereen geldt, en dat klopt, maar het Duitse mengsel van eigenschappen, bijvoorbeeld de portie sentimentaliteit erin, is volstrekt uniek. Mijn streven is gericht op een winnende formule met behulp waarvan we de Duitse markt kunnen veroveren. Vraagt u zich af of ik hem al in handen heb? Ik kan u meedelen dat dat inderdaad het geval is, het grootste deel van mijn leven heb ik gewijd aan de studie van de Duitse mens. En daarom, meneer Fisk, als u zaken wilt doen in Duitsland, stel ik u voor dat we gaan samenwerken.’

Jack Fisk was verbluft. ‘Jongeman, je begrijpt het vakgebied nog niet helemaal, maar talent heb je wel, en je welbespraaktheid is werkelijk beangstigend.’

Toen Fisk naar Berlijn verhuisde, benoemde hij Thomas tot zijn assistent, en na een jaar tot directeur van een nieuwe afdeling van één medewerker die ‘Psychologie van het Duitse koopgedrag’ heette. De waarheid moet gezegd worden: Thomas geloofde dat hij geboren was voor deze functie. Al in zijn jeugd had hij begrepen dat er geen vaardigheid was die hij zo perfect beheerste als het verleiden van mensen om zijn product te kopen, het beroeren van de juiste snaren in de ziel van de koper.

Van hier af zette hij met beleid zijn koers uit. Nadat hij overtuigende argumenten had gepresenteerd, tabellen met zijn nieuwe ideeën, en in het algemeen zijn charmes had aangewend, ontving hij van de directeur van de onderneming toestemming om als adviseur het onderzoeksbudget te begeleiden van de Woolworth-keten, een van de eerste klanten van Milton Berlijn. Op kantoor viel te beluisteren dat de Duitsers geen vertrouwen zouden hebben in de populaire keten, die zijn oorsprong had in een land dat ze nog steeds zagen als geheimzinnig en onbegrijpelijk.

‘Uit onderzoek dat Milton heeft gedaan in de grote steden, blijkt dat de Duitsers niet zullen geloven dat deze producten inderdaad de moeite waard zijn’, verkondigde mevrouw Günther, die zich tooide met de titel adjunct-directrice van de afdeling Onderzoek, hoewel haar eigenlijke taak het zoeken van klanten voor de Miltons was. Het was een kleine, blonde vrouw, die haar man had verloren in de Grote Oorlog, in haar eentje twee kinderen opvoedde en altijd te veel waarde hechtte aan de mening van de Duitse consument. Thomas zag haar als een zwakke, schijnheilige echo van de oude wereld. Hij had last van mevrouw Günther, en was van plan haar voor het eind van het jaar te onthoofden – in beroepsmatige zin uiteraard; dat zou niet zo’n kunst zijn. Intussen beval zij aan, tot zijn grote ontsteltenis, de prijzen te verhogen om meer te verkopen.

En toen stond Thomas op en zei: ‘Ten eerste moet ik het oneens zijn met Frau Günther: Amerika maakt de Duitsers juist nieuwsgierig. En ten tweede stel ik voor dat Woolworth de markt verovert vanuit de lucht. Ik weet nog hoe enthousiast iedereen was toen het vliegtuig “Persil” in de lucht schreef, en dat ging alleen maar om waspoeder. Een reusachtige keten als Woolworth moet voor één maand de lucht boven Berlijn kopen.

We laten elk ander bedrijf verdwijnen’, verkondigde hij. ‘Iemand die naar de lucht kijkt, mag niets anders zien dan vliegende teksten, reclameschijnwerpers en door vliegtuigen geschreven letters van Woolworth. En desnoods zelfs vogels. We huren alle zeppelins af, alle vliegtuigen, alles wat in de lucht zweeft. En als de concurrenten met iets komen dat vliegt, dan onderscheppen we het voor mijn part.’

De Amerikanen vonden dat mooi. Uit de boeken die hij gelezen had en uit de films die hij gezien had, had hij geconcludeerd dat ze hielden van gewaagde uitspraken die uitdrukking gaven aan een avontuurlijk idee en een vernietigende klap die aan de vijand werd toegediend: laten we A doen, dan zullen ze eens wat zien, laten we B doen, dan worden ze afgemaakt, laten we C doen, dan raken ze aan de bedelstaf en moeten ze langs de straten met garen en band. Ook al kwam er verder niets van het idee terecht, zo raakten ze ervan overtuigd dat ‘dit een man naar ons hart is’. Ze moesten geloven dat hun man bereid was Dresden in brand te steken om een theeketel te verkopen.

‘In elke vrachtwagen met een schijnwerper, in elk gebouw, elke etalage en de voorruit van elke auto zullen onze lichten schijnen. Product en prijs. Product en prijs die voortdurend afgewisseld worden.’

‘Dat klinkt geweldig’, reageerde een van de directeuren van Woolworth Europa enthousiast.

‘Toevallig heb ik vrienden bij Paul Wenzel’, zei Thomas.

‘Die het patent hebben genomen op het vliegtuig dat reclames afwisselt?’ vroeg mevrouw Günther.

‘Precies’, beaamde hij. ‘Echt geweldige jongens, en ze hebben nog veel meer patenten in petto. Ik stel voor dat Woolworth dit patent van hen verwerft.’

‘Hebben we echt een vliegtuig nodig dat twintig reclames afwisselt op elke vlucht? We zijn maar één keten’, wierp een andere vertegenwoordiger van Woolworth tegen.

‘Ik heb al uitgelegd…’ zei Thomas, terwijl er een vaderlijke vriendelijkheid uit zijn groene ogen straalde. ‘We gaan niet wild en onlogisch tekeer, zoals dat hier in deze stad gebruikelijk is, we tonen in eerste instantie product en prijs, en pas in tweede instantie de keten.’

‘Dat klinkt interessant, kunt u een afspraak met Paul Wenzel voor ons regelen?’ vroegen de Woolworth-mensen.

‘Natuurlijk’, zei Thomas vrolijk. ‘Het zijn goede vrienden.’

 

Zijn opkomst bij Milton was duizelingwekkend, er waren maar weinig medewerkers bij het bedrijf over de hele wereld die het tot partner brachten, zeker binnen zo’n korte tijd. En de bespreking vanavond met Daimler-Benz waarvoor hij de afgelopen maand zo zijn best had gedaan, kon de passende afsluiting worden van een heel goed jaar; sinds de fusie tussen Daimler en Benz droomde hij ervan te werken met de nieuwe auto, hun Mercedes-Benz. Maar over de slotzinnen van zijn redevoering was hij niet tevreden, hij vond ze te kunstmatig. Het gedempte gefluister uit de slaapkamer van zijn moeder verhinderde hem blijkbaar zich te concentreren.

Als kind ging hij altijd voor de dichte deur op de grond zitten en dan schreef hij in een opschrijfboekje de dingen op die zijn moeder en mevrouw Stein zeiden, maar het lukte hem nooit om het gemeenschappelijke gefluister dat ze voortbrachten in twee stemmen te scheiden. Daarom stond het boekje vol met flarden van zinnen die samengevoegd waren tot één lange monoloog. Pas ’s avonds laat, op zijn kamer, bestudeerde hij elk fragment afzonderlijk en stelde vast bij wie het meer paste, bij zijn moeder of bij mevrouw Stein, en ten slotte presenteerde hij zijn versie als een doorlopende dialoog. En telkens als hij een van hen een zin hoorde herhalen die qua stijl leek op een van de zinnen die hij al aan haar had toegeschreven, vierde hij een kleine overwinning.

Het gefluister was stilgevallen. Er klonken zware stappen. Hij stond op, maar mevrouw Stein was hem weer voor en ontliep hem – haar schoenen lieten lichte moddersporen na – en ditmaal snelde ze naar de badkamer. Blijkbaar hield ze nog steeds vast aan de methode van de koude handdoeken.

Glibberen door het Limburgse land. De Koning van Spanje Trail

De Salomon Koning van Spanje Trail in Gulpen beleefde vorig jaar zijn eerste editie en werd meteen een begrip in de trailrunningwereld. Half december werd de inschrijving geopend en binnen enkele dagen waren de 750 startbewijzen vergeven. Hilde Pach was er op tijd bij en schreef zich in voor de 11,6 kilometer. Op 6 mei was het zover. Dankzij de aanhoudende regen lag het parcours er perfect bij. “De Limburgse klei is erg stroperig.”

Het is meivakantie, daarom arriveren we al op woensdag in Gulpen. Samen met mijn man verken ik wandelend een deel van het parcours. Landweggetjes, paadjes door het bos, het lijkt allemaal wel te doen. Lees meer

Over ‘Winesburg, Ohio’ in Amos Oz, ‘Een verhaal van liefde en duisternis’

[…]

Om te schrijven zoals die mannelijke schrijvers moest ik eerst in Londen of Milaan zien te komen. Maar hoe? Eenvoudige landbouwers uit de kibboets vertrokken immers niet zomaar voor een tijdje naar Londen of Milaan om daar inspiratie op te doen voor hun werk. Als ik kans wilde maken in Parijs of Rome te komen, moest ik eerst beroemd worden, dat wil zeggen een succesvol boek schrijven zoals een van die schrijvers. Maar om dat veelgeprezen boek te schrijven moest ik eerst in Londen of New York wonen. Een vicieuze cirkel.

 

*

 

Het was Sherwood Anderson die me uit deze vicieuze cirkel heeft laten ontsnappen. Hij ‘bevrijdde mijn schrijvende hand’. Daarvoor zal ik hem mijn leven lang dankbaar blijven.

In september 1959 verscheen in Sifria Laäm – de Volksbibliotheek – van uitgeverij Am Oved Andersons Winesburg, Ohio, in de Hebreeuwse vertaling van Aharon Amir. Voordat ik dit boek had gelezen, wist ik niet dat Winesburg bestond, en had ik nog nooit van Ohio gehoord. Of misschien herinnerde ik het me vaag uit Tom Sawyer of Huckleberry Finn. En nu verscheen daar dit bescheiden boek dat mij opwond tot in mijn botten: een hele zomernacht, tot half vier ’s ochtends, liep ik koortsachtig heen en weer over de paden van de kibboets, als een dronkenman, hardop pratend tegen mezelf, trillend alsof ik verliefd was, zingend en springend, snikkend van ontzag en blijdschap en extase: ik had het gevonden! Eureka!

[…]

Het boek Winesburg, Ohio is een aaneenschakeling van verhalen en episodes die uit elkaar voortspruiten en met elkaar verbonden zijn, hoofdzakelijk doordat ze allemaal plaatsvinden in één armzalig, afgelegen, godverlaten stadje. Het boek is vol met kleine mensen, een oude timmerman, een verstrooide jongeman, een zekere hoteleigenaar en een serveerster. De verhalen zijn ook met elkaar verbonden doordat de personages van het ene naar het andere verhaal glippen: hoofdpersonen uit het ene verhaal komen terug als bijfiguren, achtergrondfiguren in andere verhalen.

De gebeurtenissen waar de verhalen om draaien in Winesburg, Ohio zijn allemaal onbeduidend en alledaags, gevormd uit plaatselijke roddel of kleine dromen die niet uitkomen

[…]

 

*

 

Zo brachten de verhalen van Sherwood Anderson bij me terug wat ik achter me had gelaten toen ik was weggegaan uit Jeruzalem. Of eigenlijk niet wat ik achter me had gelaten, maar de grond die mijn voeten betreden hadden gedurende mijn hele kindertijd, terwijl ik nooit de moeite genomen had me te bukken en hem aan te raken: de sjofelheid die het leven van mijn ouders omgaf.

[…]

Ik begreep waar ik vandaan was gekomen: uit een verschoten kluwen van verdriet en pretenties, van verlangen en potsierlijkheid en minderwaardigheid en provinciaalse gewichtigheid, van sentimentele opvoeding en verouderde idealen en onderdrukte angsten en gelatenheid en wanhoop. Wanhoop van de zurige, huiselijke soort; waar kleine leugenaartjes zich voordeden als gevaarlijke terroristen, als heroïsche vrijheidsstrijders, en ongelukkige boekbinders formules bedachten voor universele verlossing, tandartsen in het diepste geheim aan alle buren vertelden over hun langdurige persoonlijke correspondentie met Stalin, pianoleraressen en kleuterleidsters en huisvrouwen ’s nachts huilend in bed lagen te woelen uit onderdrukt verlangen naar een gevoelvol artistiek leven, dwangmatige schrijvers telkens weer ingezonden brieven vol misnoegen schreven naar Davar, oudere bakkers droomden van Maimonides of van de Baäl Sjem Tov, nerveuze, zelfingenomen vakbondsbonsjes als apparatsjiks waakten over de overige buurtbewoners, kassajongens bij de coöperatieve winkel of bij de bioscoop nacht aan nacht gedichten en pamfletten schreven.

Ook hier in kibboets Choelda woonde een koeienmelker die alles wist van de geschiedenis van het anarchisme in Rusland, en we hadden een leraar die een keer op de achtenveertigste plaats van de kandidatenlijst van de Arbeiderspartij had gestaan bij de verkiezingen voor de tweede Knesset, en een mooie naaister die dol was op klassieke muziek en die elke avond het landschap van haar geboortedorp in Bessarabië tekende zoals ze zich dat herinnerde van voordat het dorp verwoest werd.

[…]

 

*

 

Door het boek Winesburg, Ohio ontdekte ik opeens hoe de wereld volgens Tsjechov eruitzag, nog voordat ik de kans had gekregen met Tsjechov zelf kennis te maken: niet meer de wereld volgens Dostojevski en Kafka en Knut Hamsun, en ook niet volgens Hemingway en Jigal Mossinsohn. Geen geheime vrouwen op bruggen en mannen met opgeslagen kraag in rokerige bars.

Dit bescheiden boek raakte me als een omgekeerde Copernicaanse revolutie: Copernicus ontdekte dat onze wereld helemaal niet het centrum was van ons heelal, zoals men tot dan toe had gedacht, maar slechts één planeet tussen de andere planeten in het zonnestelsel. Terwijl Sherwood Anderson mij had laten zien dat ik kon schrijven over wat er om me heen was. Dankzij hem besefte ik plotseling dat de geschreven wereld niet afhankelijk was van Milaan of Londen, maar dat hij voortdurend cirkelt rond de schrijvende hand op de plaats waar die schrijft: waar jij bent, is het centrum van het heelal.

In Choelda was een godverlaten studiekamer achter de krantenruimte op de begane grond van het cultuurgebouw dat aan de rand van de kibboets stond. In deze verlaten studiekamer koos ik een hoektafel uit. Daar sloeg ik elke avond een bruin schoolschrift open waarop stond ‘Algemeen’, en ook ‘Veertig pagina’s’. Naast dit schrift legde ik een balpen die ‘Globus’ heette en een potlood met een gum aan het uiteinde, waarop de naam van de winkel stond: ‘Hamasjbir latsarchan bv’, en een beige plastic bekertje met lauw water uit de kraan.

Dat was het centrum van mijn heelal.

 

Uit: Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis, p. 593-596

Onverhard

Het is misschien raar, maar soms vraag ik me wel eens af waarom hardlopen leuk is. Bijvoorbeeld als ik langs de Weespertrekvaart loop, met uitzicht op de Bijlmerbajes en – tot voor kort – de morsige behuizing van de Hell’s Angels. Vervolgens ga ik via drie viaducten onder een snelwegknooppunt door, loop langs een industrieterreintje en steek een drukke weg over, om uit te komen in Diemen. Daar ga ik over een bruggetje, sla rechts af en dan, ja dan weet ik het weer: vlak langs het talud van de A10 loopt een smal, modderig, door struikgewas afgeschermd paadje. Lees meer