Miskende boekenschat. Sjimon Iakerson over de joodse beweging der Karaïeten

De Karaïeten zijn een haast vergeten bevolkingsgroep binnen het jodendom. De indrukwekkende boekenverzameling van de Russische verzamelaar Abraham Firkovitsj werpt een nieuw licht op hun geschiedenis. Maar zijn eigen theorieën waren flauwekul, aldus de Russische kenner Sjimon Iakerson. 

Abraham Firkovitsj

De Russische Nationale Bibliotheek in Sint-Petersburg herbergt met ruim 31 miljoen titels een van de grootste boekverzamelingen ter wereld. Een belangrijk onderdeel is de verzameling Hebreeuwse handschriften, die vooral beroemd is door de collectie van de negentiende-eeuwse Russische verzamelaar Abraham Firkovitsj. De verzameling bevat enkele van de oudste bijbelcodices ter wereld, waaronder de wereldberoemde Leningradcodex, de oudste complete Tenach (het Hebreeuwse Oude Testament), uit 1008-1013.

Maar in de verzameling is ook een schat aan informatie te vinden over de bevolkingsgroep waaruit Firkovitsj voortkwam, de Karaïeten. Dat is een joodse beweging die alleen de Tenach en niet de Talmoed en andere commentaren erkent als bron voor haar rechts- en leefregels. Over de Karaïet Firkovitsj en zijn verzameling hield de boekhistoricus dr. Sjimon Iakerson uit Sint-Petersburg onlangs de Leeser Rosenthal/Juda Palache-lezing. Die wordt georganiseerd door de leerstoelgroep Hebreeuws, Aramees en Joodse Studies van de Universiteit van Amsterdam en de Bibliotheca Rosenthaliana van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.

‘Als Hebreeuws boekhistoricus kun je niet om Firkovitsj heen’, zegt Sjimon Iakerson (Leningrad 1956), conservator van de judaicabibliotheek van het Instituut voor Oriëntaalse Studies van de Academie van Wetenschappen in Sint-Petersburg. ‘In de rest van de wereld zijn bijvoorbeeld maar twintig Hebreeuwse boeken van voor de dertiende eeuw, in de collectie van Firkovitsj zitten er tweehonderd.’ Niet alleen wát Firkovitsj verzamelde is echter interessant, aldus Iakerson, even boeiend zijn zijn motieven. Een belangrijk deel van zijn collectie bracht hij namelijk bijeen om – met succes – de Russische autoriteiten ervan te overtuigen dat de Karaïeten een betere behandeling verdienden dan andere joden. Wie waren die Karaïeten eigenlijk, en wat bracht de Russen ertoe hun een aparte status toe te kennen?

De beweging van de Karaïeten ontstond in de negende eeuw onder joden in Iran en Irak. Het woord ‘Karaïeten’ komt van het Hebreeuwse kara, ‘lezen’, en wordt meestal vertaald als ‘scripturalisten’, mensen die zich houden aan de schriftelijke leer, de Tenach (het Oude Testament). Ook rabbijnse – ‘gewone’ – joden houden zich hieraan, maar de regels voor hun dagelijks handelen zijn toch vooral bepaald door de ‘mondelinge leer’, de discussies over en interpretaties van de Tenach die zijn vastgelegd in de talmoed en andere commentaren. De Karaïeten verwerpen de mondelinge leer. Zij zien de Tenach – in het Hebreeuws, niet in vertaling – als het letterlijke woord van God en interpreteren de tekst dan ook letterlijk. Zo zullen Karaïeten geen geitenbokje eten dat in zijn moeders melk is gekookt, omdat dit wordt verboden in Exodus 23:19, maar eten ze wel ander vlees met melk.

Karaïeten geloven niet in het Nieuwe Testament. Toch hebben ze soms wel sympathie voor Jezus, omdat hij ook ageerde tegen rabbijnse haarkloverijen en terug wilde naar de bron: het woord Gods.

Karaïeten worden vaak als sekte gezien. Ten onrechte, meent prof. dr. Wout van Bekkum, hoogleraar Semitische talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen. In een – nog ongepubliceerde – lezing voor de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen betoogde hij onlangs dat de Karaïeten zowel invloedrijker als minder sektarisch waren dan lang is aangenomen. ‘De Karaïeten benaderden de heilige teksten taalkundig en rationalistisch, onder invloed van de sjiieten’, aldus Van Bekkum. Het sjiitische rationalisme, dat met name rond Bagdad de boventoon voerde, droeg volgens Van Bekkum bij tot een tolerante houding ten opzichte van andere godsdiensten in het Midden-Oosten, waarvan ook joden profiteerden. Van Bekkum vindt het fascinerend dat de Karaïeten beweerden de zuiverheid van het jodendom te herstellen, terwijl ze zo duidelijk beïnvloed werden door de opvattingen van hun islamitische omgeving. ‘Ze hebben de vruchten geplukt van de integratie om hun vermeende originele identiteit te profileren.’

Volgens Van Bekkum is een Karaïet ‘iemand die oproept om terug te keren naar de bron van de religieuze traditie van Israël’ (kara betekent naast ‘lezen’ ook ‘oproepen’). Uit tiende-eeuwse handschriften blijkt dat Karaïeten elkaar ook letterlijk opriepen zich te vestigen in Palestina, om daar door ascese boete te doen voor de dwalingen van het volk Israël. Inderdaad ontstond er aan het eind van de negende eeuw een Karaïtische wijk in Jeruzalem, die uitgroeide tot een bloeiend centrum van Karaïtische geleerdheid. Een tijdlang leek de Karaïtische benadering die van de rabbijnse joden zelfs te overvleugelen, ook buiten Jeruzalem.

Dat de Karaïeten het uiteindelijk toch niet gewonnen hebben, wijt Van Bekkum aan twee oorzaken. Voor de ontwikkeling van een eigen wetsysteem baseerden de Karaïeten zich alleen op de bijbel. Daardoor ontbrak het hun aan de casuïstiek waarover de rabbijnse joden wel beschikten. In de praktijk bleek dit onwerkbaar en zo vielen de Karaïeten toch terug op de rabbijnse traditie.

Een externe oorzaak was de komst van de kruisvaarders, die een slachting aanrichtten onder de joden in het Heilige Land en daarbij geen onderscheid maakten tussen rabbijnse joden en Karaïeten. De Karaïtische gemeenschap in Jeruzalem kwam deze slag niet te boven. Veel overlevenden vluchtten naar Cairo, waar wel weer een bloeiende gemeenschap ontstond, die in goede harmonie met de rabbijnse joden leefde. In dertiende eeuw ontstond er een nieuwe gemeenschap in Jeruzalem, die tot in de moderne tijd bleef bestaan, maar nooit haar vroegere invloed terugkreeg.

Veel Karaïeten trokken naar het Byzantijnse Rijk, dat tussen de twaalfde en de zestiende eeuw hun centrum vormde. Tussen de zestiende en twintigste eeuw lag het zwaartepunt op de Krim, in de Kaukasus, Litouwen, Podolië en Wolhynië; in de negentiende en twintigste eeuw was de Krim toonaangevend. De Karaïeten hier waren doorgaans maatschappelijk meer geslaagd dan de rabbijnse joden en keken op hen neer.

Abraham Firkovitsj werd in 1787 geboren in Loetsk in Wolhynië, dat kort na zijn geboorte bij het Russische Rijk werd gevoegd. Firkovitsj, aanvankelijk molenaar, wijdde zich op dertigjarige leeftijd aan de – Karaïtische – studie. Hij bestudeerde ook de parallellen tussen het Karaïtische en christelijke geloof. Later schreef hij zelfs pamfletten waarin hij de rabbijnse joden beschuldigde van de moord op Jezus, die hij de eerste Karaïet noemde.

Firkovitsj verhuisde in 1820 met gezin naar Eupatoria, een stad op de Krim. Tussen 1830 en 1832 bezocht hij het Heilige Land en Constantinopel en hij kwam thuis met vele waardevolle handschriften. Iakerson: ‘Karaïeten zijn geïnteresseerd in alles wat helpt bij een letterlijke bijbelexegese: vocalisering, grammatica, de studie van de taal. Maar zijn interesse was veel breder. Hij was een obsessief verzamelaar.’

In 1839 ontving het Karaïtisch kerkbestuur in Eupatoria een officiële enquête van het Genootschap voor Geschiedenis en Antieke Oudheid in Odessa, over afkomst, geschiedenis en religie van de Karaïeten. Rusland had door annexaties aan het eind van de achttiende eeuw een groot aantal joden binnen de grenzen gekregen. Die kregen niet direct een warm onthaal. Ze betaalden tweemaal zoveel belasting als hun christelijke landgenoten, mochten zich slechts in een beperkt deel van het land vestigen en moesten minstens 25 jaar in dienst. De Karaïeten werden vriendelijker behandeld, omdat ze de talmoed afwezen en positief tegenover Jezus stonden. En gezien hun weinig hartelijke relatie met de rabbijnse joden zagen ze hun kans schoon om met behulp van de enquête een aparte status te bepleiten. Iakerson, zelf afkomstig uit een geassimileerd joods gezin, neemt hun dat niet kwalijk: ‘Ze hadden veel te winnen bij die enquête. Het ging om economische en maatschappelijke belangen. Dan kun je geen solidariteit met andere joden verwachten.’

De Karaïeten wilden vooral aantonen dat ze niet verantwoordelijk waren voor de kruisiging van Jezus. Daarvoor was Firkovitsj de aangewezen persoon. Hij ging in opdracht van het kerkbestuur in plaatsen waar Karaïeten gewoond hadden op zoek naar documenten die als bewijsmateriaal konden dienen. Bovendien kreeg hij een vrijbrief mee van de gouverneur van de provincie die de lokale besturen opdroeg alle eisen van de drager in te willigen.

Bijna twee jaar lang reisde Firkovitsj door de Krim en de Kaukasus. Het meeste materiaal vond hij overal in de geniza, een bewaarplaats, meestal naast de synagoge, voor afgedankte boeken die volgens de joodse traditie niet weggegooid mogen worden omdat ze de naam van God zouden kunnen bevatten. Kreeg hij niet waarom hij vroeg, dan dreigde hij met de vrijbrief in de hand naar de politie te gaan. Ook stal hij wel eens iets, en desnoods verzon of vervalste hij het.

Dat bleek het duidelijkst uit zijn ‘vondst’ van de Derbent-appendix en het Madjalis-document, genoemd naar hun vindplaatsen in de Kaukasus. De Derbent-appendix is een naschrift uit 604 aan het eind van een oude torarol waaruit blijkt dat de Karaïeten zich al in de zesde eeuw voor Christus op de Krim gevestigd hadden. In het Madjalis-document, een aparte boekrol uit 1513, wordt dit bevestigd.

Firkovitsj had nog een ijzer in het vuur: de Chazaren, een etnisch Turks volk dat tussen de zevende en tiende eeuw een koninkrijk had in de Kaukasus en op de Krim en zich in de achtste eeuw massaal tot het jodendom bekeerd zou hebben. Firkovitsj beweerde dat de Chazaren waren overgegaan tot het Karaïtische jodendom. Isaak Sangari, die volgens de overlevering de Chazaren tot het jodendom heeft bekeerd, was volgens Firkovitsj namelijk een Karaïet. Dit bleek uit de vondst van de grafsteen van Sangari uit 747 op een Karaïtische begraafplaats op de Krim. Hiermee ‘bewees’ Firkovitsj dat een groot deel van de Karaïeten eigenlijk van Chazaarse, en dus niet van joodse afkomst was.

Wetenschappers toonden door tekstanalyse aan dat de Derbent-appendix en het Madjalis-document vervalsingen waren, terwijl de grafsteen achttiende-eeuws bleek. Niettemin vonden Firkovitsj’ argumenten gehoor bij de Russische autoriteiten. In 1863 kregen de Karaïeten dezelfde rechten als de christelijke bevolking van Rusland.

Zijn collectie had Firkovitsj al in 1856 aangeboden aan de Openbare Rijksbibliotheek – zoals de naam toen luidde – in Sint-Petersburg. Zes jaar later werd ze voor 25.000 roebel aangekocht (meer dan het dubbele van het jaarlijkse budget) na wetenschappelijk advies door experts. Iakerson: ‘Die zagen onmiddellijk dat hij had geknoeid in colofons en naschriften had toegevoegd, maar de manuscripten zelf waren echt. Het dubieuze karakter van de collectie is onbeduidend in verhouding tot het wetenschappelijk belang.’

De verzameling bestond uit 1500 manuscripten, fragmenten van boekrollen en codices, waaronder bovengenoemde bijbelcodices, exegetische en liturgische literatuur, preken, grammatica’s, boeken over geneeskunde en filosofie.

In 1863 ondernam Firkovitsj, 76 jaar oud, een nieuwe reis door het Midden-Oosten. Hij sloeg een grote slag met de aankoop van de Samaritaanse collectie. De Samaritanen ontstonden rond 700 voor Christus in Samaria (op de huidige Westelijke Jordaanoever) door vermenging van Babylonische immigranten met Israëlieten. Hun ‘zuivere jodendom’ vertoont overeenkomsten met dat van de Karaïeten. Firkovitsj kocht in Jeruzalem manuscripten van Samaritanen die ze uit hun geniza in Nabloes gestolen hadden. Vervolgens ging hij zelf twee weken naar Nabloes en ontving van de Samaritaanse leiders alle manuscripten en documenten, in ruil voor een bedrag (en de nodige steekpenningen) waarmee ze de synagoge konden renoveren. In 1870 verkocht hij voor een veelvoud van het aankoopbedrag ook deze collectie aan de bibliotheek.

‘Maar zijn grootste schat’, zegt Iakerson, ‘vond hij in Cairo: de volledige inhoud van de geniza van de plaatselijke Karaïtische synagoge.’ Ook hier ‘doneerde’ hij geld voor de renovatie van de synagoge. Na zijn thuiskomst vestigde hij zich op de Krim in de citadel van Chufut-Kale en besteedde de rest van zijn leven aan het sorteren van zijn manuscripten. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde hij in 1870 met een zestienjarig meisje en ging op huwelijksreis naar Karaïtische gemeenschappen in Oostenrijk-Hongarije. In Wenen werd hij ontvangen door keizer Franz Joseph, die zo onder de indruk was van Firkovitsj’ verschijning dat hij zich door hem liet zegenen.

Firkovitsj stierf in 1874 in Chufut-Kale. Twee jaar later verkocht de familie zijn tweede collectie aan de bibliotheek. De totale verzameling bevat meer dan 15.000 Hebreeuwse manuscripten en documenten en is daarmee de grootste privé-collectie op het gebied van joodse studies.

‘Tegenwoordig hecht geen historicus meer geloof aan Firkovitsj’ versie van de Karaïtische geschiedenis’, zegt Iakerson. Ironisch genoeg leidt zijn verzameling bij moderne wetenschappers juist tot nieuwe inzichten in de geschiedenis van de Karaïeten. Ook prof. Wout van Bekkum baseert zijn betoog hoofdzakelijk op documenten uit de geniza van Cairo.

In de twintigste eeuw bevonden de belangrijkste Karaïtische gemeenschappen zich in Cairo, op de Krim en in Litouwen. De Karaïeten uit Cairo zagen zichzelf als joden. De meesten zijn inmiddels naar Israël geëmigreerd, waar ze nog steeds actief zijn (zie www.karaim.net). De Oost-Europese Karaïeten, daarentegen, beschouwden zich vanaf de negentiende eeuw minder als joden en meer als afstammelingen van de Chazaren of andere etnisch Turkse stammen. In de Tweede Wereldoorlog overtuigde de leider van de Litouwse Karaïeten, Seraja Sjapsjal, de Duitsers ervan dat de Karaïeten geen joden waren. Sommigen collaboreerden vervolgens zelfs met de Duitsers. Hoe fout ze precies waren, is onduidelijk. Nehemia Gordon, leider van de World Karaite Movement, een ‘neo-Karaïtische’ beweging voor iedereen die de ‘zuiver joodse’ beginselen onderschrijft, betoogt op de website van zijn beweging (www.karaite-korner.org) dat de Litouwse Karaïeten zichzelf geenszins als joden beschouwden, en bovendien joden gered hebben door hen voor Karaïet te laten doorgaan.

Sjimon Jakerson

Sjimon Iakerson

In het traditionele centrum van de Litouwse Karaïeten, Trakai, wonen nu nog enkele tientallen Karaïeten. De ‘Karaïetenstraat’ is een toeristische trekpleister, met een fraaie kenesa (synagoge), een begraafplaats vol Hebreeuwse grafstenen en restaurants waar Karaïtische pasteitjes worden geserveerd. Over de oorlog wordt niet gesproken, ook niet op de website (http://daugenis.mch.mii.lt/karaimai/religion.htm), die het woord ‘jood’ geen enkele maal noemt en beweert dat de Karaïeten afstammen van Tataren die zich in de veertiende eeuw in Litouwen vestigden. Zo ver durfde zelfs Firkovitsj niet te gaan.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in NRC Handelsblad van 6 augustus 2005. Je kunt het hier als PDF lezen. En hier kun je de kadertekst lezen, die in de bovenstaande versie in iets uitgebreidere vorm in het artikel verwerkt is.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.