Mijn laatste halve marathon liep ik bijna drie jaar geleden. Na een langdurige blessure lukte het maar niet om boven de tien kilometer uit te komen. Maar toen mijn dochter me voorstelde de halve marathon in haar woonplaats Liverpool te lopen, besloot ik toch weer een poging te wagen. Elke week liep ik een stukje verder, maar ik boekte minder vooruitgang dan ik hoopte. Twee weken voor de grote dag plande ik een duurloop van twintig kilometer van Bussum naar Weesp. Na veertien kilometer door bos, hei en gras kon ik het laatste stuk over het asfalt geen stap meer verzetten. En in Liverpool ligt veel asfalt. Bijna had ik mijn dochter gebeld om te zeggen dat we beter een weekendje konden gaan shoppen. Een week later liep ik zeventien kilometer over het harde Amsterdamse plaveisel. Ik besloot het erop te wagen. Samen met mijn jongste zoon (supporter) stapte ik met kloppend hart in het vliegtuig. Geen paniek, nam ik me voor. Ik zou me aansluiten bij een langzame pacersgroep, en de laatste paar kilometers moesten dan maar op karakter. Op de wedstrijddag klonk het startsein al toen ik nog voor de wc’s stond te wachten, en toen ik van start ging, was de beoogde pacersgroep verdwenen. Maar ik wist de pacer te achterhalen, en vanaf dat moment werd alles anders. Hij zou uitkomen op 2.11 uur, voor mij meer een trainings- dan een wedstrijdtempo. En dat ging heerlijk. Gezellig ook om in een groepje te lopen. Halverwege stonden mijn dochter, haar vriend en mijn zoon me toe te juichen. Achter elke boom speurde ik vergeefs naar de man met de hamer. Wel werd ik de laatste kilometers een beetje moe, maar ach, toen was het eind al in zicht. Ik finishte in precies 2.11 uur, opnieuw toegejuicht. Voor het eerst had ik niet eens geprobeerd een PR te halen. Ik had ontspannen gelopen en ervan genoten. Dat voelde als een overwinning.