Alleen doodgaan is mannenwerk. De verbeeldingskracht van Meir Shalev

De Israëlische literatuur spreekt Nederlanders aan, zo wordt wel gezegd, omdat er zo veel in gebeurt: oorlog, drama, conflicten. Als dat waar is, valt moelijk te verklaren waarom Meir Shalev hier zo veel succes heeft. Onlangs trok hij twee weken lang door Nederland ter gelegenheid van de verschijning van zijn laatste romanvertaling, De grote vrouw. En overal stroomde het publiek toe. Terwijl Shalevs boeken helemaal niet over ‘grote’ onderwerpen gaan, maar over het simpele leven op het land of in de stad, over familierelaties, over herinneringen vooral. Zo ook in De grote vrouw, waarin, strikt genomen, vrijwel niets gebeurt. De mannelijke hoofdpersoon, Refael, waterleidinginspecteur in de Negev-woestijn, leidt een buitengewoon rustig leven en denkt terug aan zijn jeugd in Jeruzalem, te midden van vijf vrouwen, zijn boekenverslindende moeder, zijn krengige zuster, zijn gierige grootmoeder, de ‘rooie tante’ die eet om te braken of braakt om te eten, en de wilde ‘zwarte tante’, die telkens zwanger wordt en abortus laat plegen, tezamen ‘de grote vrouw’ genoemd.

Het bijzondere van de familie is dat alle mannen er vroeg sterven ten gevolge van bizarre ongelukken. Refaels vader komt om als hij in zijn slaap overreden wordt door een tank. Oom Edward, de Engelse man van de rooie tante, wordt getroffen door de laatste steen van een huis dat opgeblazen wordt. De man van de zwarte tante, veearts, wordt door een stier op de horens genomen. Een ander familielid verbood zijn dochter steevast met vriendjes uit te gaan, en als hij eindelijk toestemming heeft gegeven, wordt hij geëlektrocuteerd terwijl hij haar mooie jurk voor haar strijkt. De dochter trouwt een jaar later in dezelfde jurk, half gestreken, met de schroeiplek van de strijkbout op haar rug. Alleen Refaels grootvader en naamgenoot heeft zelf een eind aan zijn leven gemaakt, hetgeen voor de grote vrouw sindsdien aanleiding geeft tot de vraag of zelfmoord een natuurlijke dood is of ook een ongeluk. Refaels zuster tenslotte, heeft vier huwelijken op het laatste nippertje afgezegd, omdat ze haar toekomstige echtgenoten niet ter dood wilde veroordelen. Refael zelf is 52, ouder dan alle mannen in zijn familie geworden zijn, maar hij gaat ervan uit dat de dood ook hem zal weten te vinden.

De enige man in Refaels leven is Avraham de steenhouwer, een vaderfiguur, die hem inwijdt in de geheimen van de Jeruzalemse steen, en bij wie hij ‘vrouwenwerk’ mag doen (bij de grote vrouw is dat streng verboden). Avrahams tafel is tevens zijn toekomstige grafsteen. Alleen de datum moet nog worden ingevuld (en zo gebeurt het ook). De steenhouwer is al jaren verliefd op de rooie tante, die niets van hem moet hebben, maar wel elke week kippensoep voor hem maakt. En soms geeft Avraham zijn jonge vriend een envelop mee voor zijn grootmoeder. Pas jaren later begrijpt Refael de betekenis daarvan.

Nog een telkens terugkerende herinnering is die aan het naburige blindeninstituut en aan de geheimzinnige blinde vrouw, die haar leerlingen de weg leert door hen het aantal stappen te laten tellen. Zo weten ze uiteindelijk beter de weg dan Refael en zijn vriendjes, die vaak met hen spelen. Refael vertrouwt nog steeds op deze methode als hij het noodlot wil tarten door in de woestijn met zijn ogen dicht tot aan de kloof te rijden.

Met behulp van al deze elementen bouwt Shalev zijn verhaal op. Niet chronologisch, maar associatief, heen en weer springend in de tijd, van Refaels huidige woonplaats in de woestijn, waar de grote vrouw hem nog regelmatig komt opzoeken, naar het Jeruzalem van de jaren vijftig en het Jeruzalem van nu. Gebeurtenissen die aanvankelijk alleen aangestipt worden, worden gaandeweg uitgediept. Zo ontstaat het beeld van een typische vrouwengemeenschap, die zich uitstekend kan redden zonder mannen (‘alleen doodgaan is mannenwerk’), waarin Refael zich geborgen, maar ook verstikt voelt. De vrouwen zijn zo op elkaar ingesteld dat ze tegelijkertijd menstrueren, en ze werken gezamenlijk aan de versteviging van hun ‘pamoesjka’s’ – hun vagina’s.

In Israël morren feministen over het feit dat ‘de grote vrouw’ niet sympathiek genoeg beschreven is. Maar met evenveel recht valt in Shalevs sterke, onafhankelijke vrouwen juist een feministisch ideaalbeeld te zien. Bovendien: het zijn geen zwarte weduwen. Ze hebben veel van hun mannen gehouden en praten nog steeds liefdevol over ‘onze David’, ‘onze Edward’ en ‘onze Eliëzer’.

Aan het eind van het boek is er weinig veranderd, op de onthulling van twee geheimen na, het ene ontluisterend, het andere ontroerend. Dan rest de vraag wat dit boek zo aantrekkelijk maakt. Niet de psychologische diepgang. De personages worden aan het begin in een paar penseelstreken neergezet, krijgen enkele kenmerken en epitheta mee en doen het daar verder mee. Het zijn de gebeurtenissen, niet de karakters die uitgediept worden. Om dat gebrek aan diepgang wordt Shalev vaak bekritiseerd. Maar waarschijnlijk is het tegelijkertijd de kracht van zijn boeken. Israël heeft weliswaar een eerbiedwaardige geschiedenis, maar er is ook behoefte aan vertellingen, mythen, volksverhalen waarmee de Israëli’s van nu zich kunnen identificeren. En bij volksvertellingen horen geen round characters, maar anekdotes die doorverteld kunnen worden aan volgende generaties. Dat gebeurde al in Shalevs eerste boek, Russische roman, over een stel Russische pioniers die een nederzetting in Galilea stichtten, waarin Shalev alles toonde wat hij aan verbeeldingskracht bezat. Vergeleken met dat boek is De grote vrouw aanzienlijk rustiger, evenwichtiger ook. Het taalgebruik is beeldend, een klein beetje gedragen, maar met een nuchtere ondertoon. Shalev creëert een intieme sfeer door gebruikmaking van familieuitdrukkingen: Refaels ‘boekenverslindende’ moeder leest altijd in ‘de-kamer-met-het-licht’. Boodschappen worden steevast gedaan op de ‘Machnejoeda’ (De Machanee-Jehoedamarkt). De opbouw lijkt bijbels: lange hoofdstukken, onderverdeeld in paragrafen waarvan de eerste woorden tevens als titel dienst doen, zoals gebruikelijk bij de lezing van de Tora in de synagoge.

De verhalen uit De grote vrouw hebben het in zich om verder verteld te worden, om werkelijk uit te groeien tot moderne volksvertellingen. En omdat volksverhalen meestal gaan over basale, algemeen menselijke dingen, staan ook in Nederland de lezers in de rij voor Shalev.

 

Meir Shalev: De grote vrouw. Vertaald uit het Hebreeuws door Ruben Verhasselt. Vassallucci, 420 blz. ƒ 49,90 (geb.)

 

Dit artikel verscheen op 9 oktober 1998 in NRC Handelsblad. Je kunt het hier als PDF lezen.

 

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.