Osnat had een eenvoudige fluit bij zich, zo eentje als bij ons aan de kinderen van de lagere klassen werden uitgedeeld, en terwijl hij at, speelde ze voor Maarten: ‘Aan de oever van het Meer van Kineret staat een schitterend paleis’, en ‘Ze zeggen dat er een land is’. Maarten at wat van zijn omelet, dronk wat yoghurt, vertrok zijn gerimpelde gezicht, raakte de salade en het brood niet aan, maar stond Osnat toe hem lauwe thee te drinken te geven uit het kopje dat ze had meegebracht uit de eetzaal. Een eigen waterkoker en eigen kopjes had hij niet op zijn kamer, om principiële redenen: het verzamelen van voorwerpen was de vloek van de mensheid. Het was de aard van voorwerpen om langzaam maar zeker de ziel in bezit te nemen en tot slaaf te maken. Ook in het instituut van het gezin geloofde Maarten niet, omdat het samenleven van man en vrouw per definitie een overbodige barrière opwierp tussen de gezinseenheid en de maatschappij. Hij was van mening dat de gemeenschap als geheel alle kinderen moest opvoeden, en niet speciaal hun biologische verwekkers. Alles hier behoorde aan ons allemaal toe, wij allemaal behoorden aan elkaar toe, en de kinderen moesten kinderen van ons allemaal zijn.
De woning van Maarten van den Berg was gemeubileerd met kloosterlijke eenvoud: een bed, een tafel, een grote kist met een gordijn ervoor waarin zijn werkkleren en zijn sjabbatkleren hingen, en nog een langwerpige kist op ijzeren poten die diende om zijn boeken te herbergen, waaronder boeken in zes talen, filosofieboeken en wetenschappelijke boeken, een stuk of vijf romans in het Duits, het Nederlands en het Esperanto, een stuk of wat poëziebundels, een paar woordenboeken en ook een bijbel met illustraties van Gustave Doré. Aan de muur hing een portret van Ludwik Lejzer Zamenhof, de bedenker van het Esperanto, de taal waarin op een dag alle wereldbewoners in alle vijf werelddelen zouden spreken opdat de barrières tussen mensen en volkeren zouden verdwijnen, zoals het was geweest voor de vloek van de toren van Babel.
Osnat bracht Maarten naar zijn bed en streek hem even over zijn voorhoofd. Er bleef een lichtje branden naast zijn bed en Osnat deed de plafondlamp uit. Maarten viel niet liggend maar zittend in slaap, zijn rug en schouders rustten tegen hoge kussens, om zijn ademhaling te verlichten. Elke nacht zat hij zo in zijn bed te wachten op de slaap. Hij sliep weinig en onrustig. Osnat zette het zuurstofmasker op zijn neus en over zijn mond en de grijze baardstoppels op zijn ingevallen wangen schenen erdoorheen. Ze legde zijn deken goed en vroeg of hij nog iets nodig had. Maarten zei: ‘Nee. Dank je wel. Je bent een engel.’ En daarna zei hij: ‘De mens is van nature goed en edelmoedig. Alleen de misvormingen van de maatschappij dwingen hem in de boezem van het egoïsme en de wreedheid.’ En hij voegde eraan toe: ‘We moeten allemaal weer onschuldig als kinderen worden.’
Bij de deur zei Osnat: ‘Kinderen zijn verwende, egoïstische, wrede schepsels. Precies zoals wij.’
Maar omdat ze geen van beiden kinderen hadden, en omdat ze niet met ruzie uit elkaar wilden gaan, gingen ze niet door op dit verschil van mening en wensten ze elkaar alleen een goede nacht. Na haar vertrek bleef het lichtje naast Maartens bed branden. Hij trok een pakje sigaretten onder zijn kussen vandaan, en gebruikmakend van het feit dat Osnat weg was, rookte hij een halve sigaret, drukte de peuk uit in de asbak, rochelde vervolgens wat en stak zijn gezicht weer in het masker. Hij ademde snel en oppervlakkig door het zuurstofmasker en las zittend, zijn rug tegen de kussens geleund, een boek dat geschreven was door een bekende Italiaanse anarchist, waarin werd beweerd dat autoriteit en het gehoorzamen daaraan ingingen tegen het menselijk karakter. Daarna dommelde hij zittend weg, terwijl het doorzichtige masker de onderste helft van zijn gezicht bedekte, maar hij deed het licht niet uit. Tot de ochtend bleef het licht naast zijn bed branden, ook al was Maarten de overtuiging toegedaan dat een dergelijke verspilling zoiets als uitbuiting was en dat spaarzaamheid een moreel bevel was. Maar hij was bang in het donker.
3 reacties
Dat smaakt naar meer, veel meer….. januari
Vandaag “Onder vrienden” van Amos Oz, vertaling Hilde Pach gelezen, en ervan genoten, zoals eerder ook van “Dorpsleven”, van “Een verhaal van liefde en duisternis”, van “Verzen van het leven en de dood”. Schitterende vertaling ook ! Dank u wel, mevrouw Pach !
Auteur
Dank u wel, meneer Gommers, en ik ben blij dat u ervan genoten hebt!