Voor de NRC schreef ik een recensie over Eén nacht, Markovitsj van Ayelet Gundar-Goshen. Deze werd op 26 februari 2016 gepubliceerd. Je kunt hem hier lezen. Omdat hij hier en daar naar mijn smaak iets te rigoureus is ingekort, publiceer ik hieronder de recensie zoals ik hem oorspronkelijk heb geschreven.
Liever de zekerheid van de hel dan de eeuwigheid van de twijfel
Eén nacht, Markovitsj is het romandebuut van de Israëlische schrijfster Ayelet Gundar-Goshen (1982), maar haar trefzekere stijl verraadt dat schrijven niet nieuw voor haar is. Ze studeerde psychologie en filmwetenschappen, schreef korte verhalen en scenario’s. De roman is beeldend en sensueel, soms ironisch en verrassend lichtvoetig. Bij oppervlakkige lezing heeft Eén nacht, Markovitsj veel weg van een sprookje. In essentie beschrijft het boek echter de ontstaansgeschiedenis van de staat Israël. Veel van de gebeurtenissen, hoe sprookjesachtig of grotesk ook beschreven, hebben echt plaatsgevonden.
Het boek speelt zich grotendeels af in een dorp in Galilea en bestrijkt de periode van vlak voor de Tweede Wereldoorlog tot kort voor de Zesdaagse Oorlog (1967). Niet de Tweede Wereldoorlog staat centraal, maar de Onafhankelijkheidsoorlog (1947-1949). Joden die tijdig naar Palestina waren ontkomen, dachten liever niet terug aan Europa en richtten zich op de toekomst in het nieuwe land. Zoals Rachel, die het mondaine Wenen ontvluchtte nadat ze had gezien hoe een oude joodse man op straat was vermoord. Eenmaal aangekomen in het dorp trouwt ze met de slager en maakt ze vaatdoeken van haar meegebrachte baljaponnen. Ze waant zich veilig. Totdat het ook in haar nieuwe land oorlog wordt en haar gevoel van veiligheid verdampt.
Hoofdpersoon Jacob Markovitsj is zo onopvallend dat iedereen hem onmiddellijk weer vergeet. Nuttig in tijden van oorlog, maar frustrerend in het sociale leven. Op een nacht betrapt hij een Arabische infiltrant en schiet hem dood. Daarmee redt hij het leven van zijn vriend en dorpsgenoot Zeëv Feinberg, een vrouwenversierder met een grote snor, die ligt te vrijen met de vrouw van de slager. Feinberg en Markovitsj vluchten spoorslags naar Tel Aviv, naar de adjunct-leider van de joodse ondergrondse, een oude kennis die aan de lopende band problemen voor anderen oplost, zonder dat hij zelf krijgt wat hij wil (namelijk Sonja, de verloofde van Feinberg, die hem bedwelmt met haar sinaasappelgeur). Hij stuurt Feinberg en Markovitsj met andere mannen per schip naar Europa om daar met joodse vrouwen te trouwen. Dit was – ook in werkelijkheid – de enige legale manier om joodse vrouwen van de nazi’s te redden. Terug in Tel Aviv laten de jonggehuwden hun huwelijk meteen ontbinden. Voor Feinberg geen probleem: thuis wacht Sonja op hem. Markovitsj echter heeft de mooie Bella toegewezen gekregen en weigert afstand van haar te doen, al is de liefde bepaald niet wederzijds. Dat maakt voor Markovitsj geen verschil: ‘Hij zou met haar samenleven en zijn leven zou een hel zijn. Maar hij had liever de zekerheid van de hel dan de eeuwigheid van de twijfel.’
Zodra Bella Markovitsj’ huis betreedt, wordt het daar ijskoud, alsof zelfs de muren protesteren. Als Bella na een tijdje naar Tel Aviv vertrekt, berust Markovitsj daarin en vergelijkt hij zijn liefde voor haar met de liefde die het joodse volk al tweeduizend jaar voor Israël voelt, zonder dat het land die beantwoordt. Later komt Bella zwanger terug bij Markovitsj, die bereid is het ongeboren kind te accepteren als zijn eigen kind. Vanaf dat moment wordt het weer warm in huis.
Dan breekt de Onafhankelijkheidsoorlog uit. Gundar-Goshens beschrijving heeft iets kluchtigs, zonder respectloos te worden. Feinberg ziet een Arabische vrouw met baby aan voor een infiltrant en schiet hen dood. Hierdoor is hij – zelf net vader geworden – zo van slag dat hij jarenlang apathisch blijft. Markovitsj denkt op het slagveld alleen maar aan Bella en bestormt met drie andere ‘gepassioneerden’ – een gokverslaafde, een manke, voormalig orthodoxe jood en een berooide alcoholist – en hun eveneens gepassioneerde commandant een vesting vol Arabieren. Jacob is de enige overlevende.
Na de oorlog heerst er triomf bij de joden in het land, maar de adjunct weet wel beter. Als hij in de ogen van de verslagen Arabieren kijkt, herkent hij de blik: ‘De blik van iemand die datgene wat hem het allerdierbaarst is aan een ander heeft verloren. […] Zoals hij overal waar hij kwam de sinaasappelgeur van Sonja rook, zo zouden deze mensen tot in lengte van dagen de citrusvruchten en olijven en druiven blijven ruiken die ooit van hen waren geweest.’
Hoewel Gundar-Goshen zich nergens in haar boek expliciet uitlaat over het Israëlisch-Palestijnse conflict, weet ze hier toch heel subtiel aan te geven waar het om gaat en dat ook nog eens in te bedden in de liefdesgeschiedenis.
Intussen zorgt de adjunct er wel voor dat Feinberg zijn treurnis eindelijk kan overwinnen: hij wordt opnieuw naar Europa gestuurd, om Duitse oorlogsmisdadigers op te sporen, en keert terug met een Duitse baby die hij adopteert als dochter. Sonja heeft een belangrijke baan in Tel Aviv, Feinberg zorgt daar voor de kinderen en is gelukkig. Maar vanwege de spot van zijn dorpsgenoten gaat hij terug naar het dorp en wordt weer fulltime boer.
Tien jaar later zijn de ouderen hun passie een beetje kwijtgeraakt en zijn de drie pubers jaloers op hun ouders, die in een echte oorlog hebben gestreden. Ze besluiten naar ‘het rotspaleis in de Jordaanse woestijn’ te gaan, oftewel Petra, in de jaren zestig een geliefd doel voor avontuurlijke Israëlische jongeren, soms met fatale gevolgen. Hoe dat in dit geval afloopt, mag de lezer zelf ontdekken. Wat de lezer hopelijk ook ontdekt – mede dankzij de mooie vertaling van Shulamith Bamberger – is dat Ayelet Gundar-Goshen kan schrijven en dat we nog veel van haar kunnen verwachten.
Ayelet Gundar-Goshen, Eén nacht, Markovitsj. Uit het Hebreeuws vertaald door Shulamith Bamberger. Meridiaan Uitgevers, 365 blz. € 22,50
Hier kun de de recensie lezen zoals hij in NRC Boeken is verschenen.