De laatste joden van Litouwen. Terug naar Wilna

Foto: Philippe Szpirglas

Monument in Ponar voor 100.000 vermoorde Litouwers (onder wie 70.000 joden). Foto: Philippe Szpirglas

Ooit was Litouwen een centrum van joodse cultuur. Nu telt de joodse gemeenschap nog maar 5.000 leden. Een Amerikaanse hoogleraar verhuisde naar Vilnius om te redden wat er te redden is. Hij ontmoette mensen die zestig jaar geen Jiddisch meer hadden gesproken. ‘Fantastisch.’

De synagoge van de Litouwse hoofdstad Vilnius zit vol. De voorzanger zingt de sterren van de hemel. Oude tijden lijken weergekeerd. Toen Vilnius niet één maar ruim honderd synagogen had en over wereldberoemde voorzangers beschikte. Deze voorzanger heet Joseph Malovany, en hij is inderdaad wereldberoemd, maar zijn vaste standplaats is de Fifth Avenue Synagogue in New York. Ook de meeste synagogenbezoekers komen van elders. Ze zijn hier ter gelegenheid van het Eerste Wereldcongres van Litwakes – uit Litouwen afkomstige joden. Op uitnodiging van de Litouwse joodse gemeente zijn enkele honderden Litwakes uit de hele wereld een week lang in Vilnius voor een hernieuwde kennismaking met hun land van herkomst.

Hoeveel Litwakes er elders op de wereld zijn, is niet bekend, maar het zijn er zeker meer dan het aantal dat nu in Litouwen woont: vijfduizend, van wie drieduizend in Vilnius. Voor de oorlog telde het land ruim 200.000 joodse inwoners. Vilnius – Wilne in het Jiddisch – was honderden jaren een centrum van joodse cultuur. Belangrijke rabbijnen schreven er hun commentaren; de Gaon van Wilna (1720-1797) was een van de grootste geleerden die het jodendom heeft gekend. Tussen de wereldoorlogen, toen Vilnius bij Polen hoorde, bloeide het wetenschappelijke en culturele leven. Schrijvers en beeldende kunstenaars vormden de groep Joeng Wilne, en het Jiddisch Wetenschappelijk Instituut YIVO – dat tegenwoordig in New York zetelt – werd er opgericht. Maar ook de sjtetls – de joodse stadjes – bruisten van activiteit. Elk sjtetl had een geheel joodse infrastructuur, vaak met een bibliotheek, waar de hele wereldliteratuur in het Jiddisch verkrijgbaar was, scholen waar les gegeven werd in het Hebreeuws of Jiddisch, verschillende synagogen en een verenigingsleven waarin alle stromingen vertegenwoordigd waren.

Aan dit alles kwam een eind toen Duitsland in juni 1941 de oorlog verklaarde aan de Sovjet-Unie, waartoe Litouwen (herenigd met Vilnius) sinds 1940 behoorde. In Litouwen. bracht Hitler voor het eerst zijn Endlösung voluit in praktijk. Overal in het land werden de joden massaal bijeengedreven in het bos, neergeschoten en begraven. Aan het eind van het jaar was de meerderheid al dood. In totaal werd 94 procent van de Litouwse joden vermoord, en van de overlevenden zochten velen een heenkomen in Israël of Amerika.

Meer dan tweehonderd massagraven herinneren nog aan de jodenmoord. Bij de meeste staat een monument, doorgaans vlak na de oorlog opgericht en bekostigd door joodse overlevenden. Pas sinds kort is er een wet die de overheid verplicht voor het onderhoud te zorgen.

Na de oorlog werd Litouwen een sovjetrepubliek. Joodse activiteiten werden verboden. In de jaren vijftig kwam er een toeloop van joden uit Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne, waar het nog beroerder was. Zo woonden er in de jaren zeventig toch weer zo’n twintigduizend joden in Litouwen. Tijdens de perestrojka, en helemaal toen het land in 1991 onafhankelijk werd, werden joodse activiteiten weer toegestaan, joodse straten kregen hun namen terug, marmeren gedenkplaten vestigden de aandacht op het joodse verleden. Maar voor velen was de grootste verworvenheid de vrije emigratie naar Israël, waardoor het aantal joden in twaalf jaar daalde van 12.000 tot 5000.

De nieuwe joodse gemeente is er niet minder actief om. Er zijn clubs voor ouderen en jongeren, Hebreeuwse en Jiddische les, lezingen, allemaal redelijk goed bezocht. Alleen het synagogenbezoek houdt niet over. Er is geen vaste rabbijn; af en toe komt er een uit Amerika over. De meeste gemeenteleden zijn geen geboren Litouwers. Daarom verschijnt het mededelingenblad in vier edities: Jiddisch, Litouws, Russisch en Engels. ‘De sociale problemen zijn groot’, zegt dr. Simon Alperovitch, voorzitter sinds 1993. ‘De meeste gemeenteleden zijn oud en krijgen een klein pensioentje. Wij bekostigen – met buitenlandse steun – hun huur en zaken als thuishulp.’ Zijn woorden worden geïllustreerd door de rij oudere mensen die in de gang zitten te wachten op de uitreiking van het wekelijkse voedselpakket.

Cassetterecorder

De Amerikaanse hoogleraar Dovid Katz (1956), die bijna twintig jaar Jiddisch doceerde in Oxford, hoorde als kind in Brooklyn verhalen over joods Litouwen. Zijn vader, de dichter Menke Katz, kwam ervandaan. In 1990 ging Katz zelf naar Litouwen om te zien of hij nog iets kon terugvinden van die wereld en van de taal. ‘Mijn collega’s in Oxford verklaarden me voor gek’, zegt Katz. Maar ze kregen ongelijk. Hij kwam verscheidene joden op het spoor. Ook in Wit-Rusland en Letland, gebieden die vroeger eveneens tot Litouwen behoorden. ‘Ik ontmoette vrouwen die met een katholieke man waren getrouwd en zestig jaar de taal niet meer hadden gesproken. Ze spraken het nog precies zoals voor de oorlog. Het was fantastisch!’

Twee jaar later ging Katz weer. ‘Ik realiseerde me dat we snel moesten zijn. Als we lang wachtten, zouden we niets meer vinden.’ Sindsdien gaat hij elk jaar een maand op expeditie, aanvankelijk gewapend met een cassetterecorder, later samen met een cameraman die alles op video vastlegt.

Een van de eersten die Katz aantrof was Bloeme Katz (1914). Ze woont nog steeds in het sjtetl van haar jeugd, Svintsjan (Švenčionys in het Litouws), 85 kilometer ten noordoosten van Vilnius. Ze kan me geen hand geven, want ze zit tot aan haar ellebogen onder de gefilte fisj die ze net gemaakt heeft. Zoute gefilte fisj, naar Litouws recept, geen zoete zoals in Polen. ‘Dovid Katz was hier elf jaar geleden op zoek naar het geboortehuis van zijn vader’, vertelt ze als ze haar armen heeft afgespoeld. ‘Iemand bracht hem naar mij, omdat ik ook Katz heet. We bleken geen familie, maar ik heb wel in dezelfde straat gewoond als zijn vader. Zo raakten we bevriend.’ Bloeme Katz is waarschijnlijk de enige nog levende oud-leerling van het Lererseminar, een Jiddischtalige pedagogische academie, ze weet alles over haar sjtetl, en ze heeft bekende schrijvers en wetenschappers nog persoonlijk ontmoet.

Jiddisch

Švenčionys had voor de oorlog negenduizend, merendeels joodse, inwoners: ‘Je kon je uitstekend redden als je alleen maar Jiddisch sprak.’ Bloeme kent in haar omgeving een stuk of zes joden, maar van een joods leven is nu geen sprake meer. Gelukkig is ze nog in staat om regelmatig naar Vilnius te gaan. Met de niet-joden in het dorp heeft ze weinig contact. ‘Je weet maar nooit wat zij of hun vaders in de oorlog hebben gedaan.’

Het is een wantrouwen dat door veel joden wordt gedeeld. Hoewel de verhouding tussen joden en niet-joden in Litouwen traditioneel goed was, zijn de Duitsers bij hun beulswerk enthousiast geholpen door Litouwers. Er zijn zelfs slachtpartijen geweest waaraan de Duitsers part noch deel hadden. Pas sinds kort is het niet meer taboe om hierover te spreken. Er zijn boeken over verschenen, zoals Lietuvos žydu (Joden van Litouwen) (Vilnius 1998) van Solomon Atamuk, het eerste boek dat in het Litouws verscheen over de geschiedenis van de joden van de veertiende eeuw tot heden (de Duitse vertaling, Juden in Litauen, is onlangs uitgekomen bij Hartung-Gorre Verlag, Konstanz). President Algirdas Brazauskas heeft in 1995 in Israël officieel excuses aangeboden voor oorlogsmisdaden van Litouwers, en er is, onder voorzitterschap van het joodse parlementslid Emanuelis Zingeris,  een commissie ingesteld die onderzoek doet naar zowel nazi- als sovjetmisdrijven door Litouwers begaan.

Bloeme Katz ging in 1935 haar man achterna, die op zoek naar werk naar Rusland was getrokken. Op grond van een onduidelijke aanklacht werd hij in 1937 geëxecuteerd en zij voor twaalf jaar naar een strafkamp in Siberië gestuurd. Haar dochtertje werd in een kindertehuis ondergebracht. In het kamp ontmoette ze haar tweede man, die uit Vilnius kwam. Met hem kreeg ze na hun vrijlating kregen ze nog een dochtertje. ‘Na twee jaar mochten we het land verlaten. Onze oudste dochter hebben we godzijdank teruggevonden. Als “voormalige volksvijanden” mochten we niet in een grote stad wonen, daarom zijn we maar naar mijn oude sjtetl gegaan. Daar was niemand meer die we kenden. We mochten met niemand contact hebben en emigreren was ook niet toegestaan. Het was zo erg dat we een aanvraag indienden om terug te keren naar Rusland. Maar het verzoek werd afgewezen.’

In 1956 werden ze officieel gerehabiliteerd. Toen werd het leven iets gemakkelijker. ‘Vooral voor de kinderen was het belangrijk. We kregen een huis, we konden werk krijgen en de kinderen hebben medicijnen gestudeerd.’

Scheermes

Ten zuiden van Švenčionys ligt Pabradė (Jiddisch: Podbrodz). Hier woont Ziske Sjapiro (1918). Sinds zijn hartaanval vorig jaar woont hij in bij het gezin van zijn zoon. Een paar kilometer verderop is zijn vroegere woning, het voormalige schoolgebouw in het oude sjtetl, te midden van houten huisjes en een enkel stenen huis. (‘Daar woonde de dokter.’) Sjapiro kwam er in 1945 wonen en was er jarenlang de enige jood. ‘Voor de oorlog woonde ik in Ignalina, meer naar het noorden, maar toen ik daar terugkwam, was er niemand meer, geen familie, geen vrienden, niks. Toen ben ik hierheen gegaan.’

Hij gaat zijn oude huis binnen en laat de kaptafel zien, met het scheermes er nog op. ‘Hieraan schoor ik mijn klanten.’ Vroeger had Sjapiro een kapperszaak, maar toen de Russen tien jaar geleden vertrokken, werd alles geprivatiseerd. ‘Ik kon het pand kopen. Maar daar piekerde ik niet over. Ik ben tegen het kapitalisme.’ Twee medewerkers kochten de zaak, en Sjapiro trok zich met zijn scheermes terug in zijn eigen huis.

De oorlog bracht Sjapiro door aan het front, in de zestiende divisie van het Rode Leger. Deze divisie bestond vrijwel geheel uit Litouwers. Op de Joodse Brigade van het Britse leger na was er in de hele wereld geen legeronderdeel waarvan zoveel joden deel uitmaakten. Volgens Solomon Atamuk besloten veel overlevende joden uit deze divisie na de oorlog in Litouwen te blijven, mede omdat de verhouding met hun niet-joodse collega’s zo goed was. Sjapiro dacht er niet over om naar Israël te emigreren. ‘Israël is een nationalistisch land, en waar nationalisme heerst, verbreidt het fascisme zich’, zegt hij ferm.

Mensen als Ziske Sjapiro en Bloeme Katz worden gekoesterd door Dovid Katz. Sjapiro was vaak zijn gids, en Bloeme kwam zelfs een paar maal naar Oxford. In 1998 nam Katz een drastische stap. Hij vestigde zich in Vilnius en werd hoogleraar Jiddisch aan de universiteit. Ook organiseerde hij een jaarlijks zomerprogramma Jiddisch voor belangstellenden uit de hele wereld. De universiteit vond het prima, als het maar geen geld kostte. Met hulp van particuliere financiers heeft Katz met zijn medewerkers vooral van het zomerprogramma een groot succes weten te maken. Jaarlijks komen er zo’n zeventig studenten op af. Deze zomer is de eigen ruimte van het Jiddisch Instituut feestelijk geopend.

Niet iedereen begreep de stap van Katz. Waarom ging hij uitgerekend op een plek zitten waar bijna alle joden verdwenen zijn? Katz: ‘Hier was het hart van het Jiddische leven. Het is goed als studenten dat aan den lijve ondervinden. En zolang hier nog mensen zijn die authentiek Jiddisch spreken, en die bereid zijn een bijdrage te leveren aan het programma, moeten we daar gebruik van maken.’

Katz heeft niet de illusie dat hij het vooroorlogse joodse leven kan reconstrueren. ‘Over een paar jaar is het afgelopen.Voor die tijd willen we zoveel mogelijk vastleggen. Ik wil een dialectenatlas maken, en we leggen een geluids-, video- en fotoarchief aan, niet alleen van de mensen, maar ook bijvoorbeeld van joodse begraafplaatsen, die nu in Wit-Rusland in hoog tempo worden geruimd.’ Katz probeert ook materiële hulp te bieden, al zijn zijn middelen beperkt. ‘Deze mensen hebben nog nooit van compensatie gehoord. We proberen fondsen in te schakelen.’ Ook helpt Katz de enige Jiddische schrijver die nog in de omgeving woont, Hirsj Reles, bij de uitgave van zijn nieuwe boek.

Voorzitter Alperovitch van de joodse gemeente is blij met Katz’ komst. ‘Het is een stimulans.’ Intussen blijft het de vraag hoelang de joodse gemeenschap nog kan voortbestaan. Er zijn nog maar een paar honderd joodse kinderen. De Sjolom Aleichem-school in Vilnius, de enige joodse staatsschool voor basis- en voortgezet onderwijs, heeft 220 leerlingen. Een relatief hoog aantal. Er zijn dan ook nogal wat leerlingen uit gemengde huwelijken bij. En de directeur verwacht dat de meeste leerlingen naar Israël gaan. Als dat waar is, gaat de school weldra aan haar eigen succes ten onder.

De schrijver Markas Zingeris (Kaunas 1947) is een naoorlogse jood die in Litouwen is gebleven. Hij is de oudere broer van parlementslid Emanuelis Zingeris, die een buitengewoon actieve rol speelde en speelt bij de herleving van de joodse cultuur. Markas Zingeris is sceptischer dan zijn broer. ‘De joodse gemeenschap zal eindigen in musea en in schoolboeken. Maar voor de joden die blijven, wordt het joodse erfgoed steeds belangrijker. Je ziet ook dat de Litouwers daar nieuwsgierig naar worden.’

Dat erfgoed is inderdaad te bezichtigen in het nationale joodse museum, het Gaon van Wilna-museum. Vlak na de oorlog ging het open; vier jaar later moest het alweer dicht. Zodra de Russen het land uit waren, werd het – alweer op initiatief van Emanuelis Zingeris – heropend, verspreid over twee gebouwen. Op 23 september 2001, op de herdenkingsdag van de liquidatie van het Wilner getto, trok het museum in zijn nieuwe behuizing, een voormalig joods theater. Aan voormalig joodse gebouwen is in Vilnius geen gebrek.

Antisemitisme

Ondanks de interesse van de Litouwers in het verleden van hun joodse medeburgers stelt Markas Zingeris vast dat er ook antisemitisme bestaat. Er verschijnen regelmatig rare krantenartikelen, en uit een recent bevolkingsonderzoek bleek dat de Litouwers joden niet graag als buren hebben. Al zijn zigeuners nog minder populair.

Zingeris wil de waarden van de groothertogen, die van de 14de tot de 18de eeuw over Litouwen heersten, verdedigen tegen de heersende bekrompenheid: ‘De groothertogen stonden open voor andere culturen. Etnische diversiteit is voor Litouwen veel belangrijker dan toetreding tot de EU.’ Maar het leiden van een volwaardig joods leven is niet meer mogelijk, denkt hij: ‘Wie ervoor kiest hier te blijven, is hooguit een Litouwer van joodse afkomst.’ Zelf heeft hij deze keuze al jong gemaakt. ‘Ik voel me joods, maar mijn plaats is hier. Liever schrijver in Litouwen dan kapper in Tel Aviv.’

Sara Schneider is net zo oud als Zingeris en komt ook uit Kaunas. Haar keuze viel anders uit. In 1971 emigreerde ze met man, kind en ouders naar Israël. ‘De Zesdaagse Oorlog was een grote klap voor de Russen. Dat reageerden ze af op de joden. De situatie werd onhoudbaar.’ Maar eigenlijk werd haar keuze al bepaald in haar jeugd: ‘Alles wat joods was, was verboden. Je kreeg ook niets te horen over de oorlog. Toch hebben mijn ouders me bewust joods opgevoed. Mijn moeder leerde me Jiddisch. Ik besef nu pas hoe moedig dat was. Toen had ik geen idee hoe angstig de situatie was.’ Na Stalins dood in 1953 mocht er meer. ‘Af en toe vonden er zelfs voorstellingen plaats. De joodse zangeres Nechama Lifsjits mocht na haar conservatoriumopleiding nergens optreden. Maar in 1958 gaf ze plotseling een concert met Jiddische liederen in Vilnius. Ik was er ook bij. Dat was iets geweldigs.’

Schneider was in augustus in Vilnius om deel te nemen aan het Jiddische zomerprogramma, aan dezelfde universiteit waar ze ooit Engels studeerde. ‘Ik ben zo blij dat ik hier ben als Israëlisch staatsburger. Ik zou hier niet meer kunnen wonen. De stad is schitterend opgeknapt, maar het is leeg, zielloos zonder joden.’

Gepubliceerd in NRC Handelsblad 19 januari 2002. Je kunt het hier als PDF lezen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.