Vorige maand trok de Amsterdam Marathon weer door de stad. Aangezien het parcours bijna door mijn achtertuin loopt, was ik al lang voordat ik zelf ging hardlopen bekend met het verschijnsel. Vol ontzag keek ik dan naar de lopers, niet alleen de voorbijzwevende Kenianen, maar vooral de wat moeizamer bewegende figuren achter in de kudde. Hoe moesten die ooit de finish in het Olympisch Stadion bereiken, nog tien kilometer verderop? Soms was mijn ontzag vermengd met ongeduld, zoals die keer dat we ’s middags voor de première van een film in City waren uitgenodigd. Op de fiets van de Watergraafsmeer naar het Leidseplein kruisten we wel vier keer het parcours, en telkens maar wachten totdat er een gaatje viel om over te steken. We kwamen nog net op tijd voor de film.
Inmiddels heb ik zelf een paar keer de halve marathon gelopen, en wie weet loop ik ooit nog eens de hele. Hoe het voelt om het Olympisch Stadion te bereiken weet ik inmiddels. Zeker de eerste keer voelt dat geweldig! Als een held toegejuicht worden terwijl je door de poort loopt, de laatste ronde over de atletiekbaan, langs de tribune, en dan de finish en het besef dat je voor het eerst van je leven een wedstrijd van 21 kilometer hebt gelopen!
Tegen de tijd dat het gewone volk binnenkomt, zitten de marathontoppers allang weer in hun hotel. Ook die wereld heb ik een keer van binnenuit meegemaakt. Drie jaar geleden mocht ik als redacteur van het blad Le Champion een kijkje achter de schermen nemen. ’s Ochtends vroeg in het hotel kijken hoe de topatleten zich voorbereidden, een blik werpen op de donkere, gespierde, maar verbazend dunne benen van de Keniaanse kanshebbers, mee in de bus naar het Olympisch Stadion, mee in de catacomben. De Afrikaanse lopers zochten een vrij zaaltje op en gingen daar languit liggen tot vlak voor de start. De meeste Nederlanders zaten op een stoel en speelden wat met hun mobieltje. De wedstrijd zelf werd zoals altijd gedomineerd door Kenianen en Ethiopiërs. Toen winnaar Paul Kiprop Kirui allang ongestoord naar binnen was geslopen om onder de douche te gaan, kwam de snelste Nederlander binnen, als veertiende. Maar terwijl de verzamelde pers nauwelijks oog en al helemaal geen oor had gehad voor de winnaar, hing iedereen aan de lippen van Hugo van den Broek.
Vorig jaar stond ik met een groepje van ZOEV op de hoek van de Insulindeweg en de Zeeburgerkade om onze clubgenoten aan te moedigen. Gespannen turen naar blauwe ZOEV-shirts, en dan het wederzijdse enthousiasme als we elkaar gevonden hadden: wat goed dat jullie daar lopen – wat leuk dat jullie daar staan!
Maar het allerleukste is toch zelf meedoen. Volgend jaar ben ik er weer bij, bij de halve… of misschien toch de hele?
Oorspronkelijk namens ZOEV gepubliceerd op website Méér-Online in november 2011