In het archief van de Engelse admiraliteit liggen 40.000 brieven die tussen 1650 en 1815 van en naar Nederland gezonden zijn. Ze zijn nooit op hun bestemming aangekomen. De Nederlandse schepen waarmee ze vervoerd werden, zijn door Engelsen gekaapt, waarbij de lading in beslag genomen werd. Een klein deel van de brieven is in het Jiddisj geschreven.
Tot in de negentiende eeuw kon een land dat in oorlog was, een schipper het recht geven om vijandelijke schepen buit te maken. De eigenaar van een schip vroeg bij de overheid een kaperbrief aan waarin onder meer stond welke schepen van welke landen mochten worden veroverd. Als hij aan bepaalde eisen voldeed, kreeg hij toestemming om tegen betaling van een borgsom een schip uit te rusten en een bemanning te zoeken. Het kaperschip voer uit om een of meer schepen te veroveren en bracht die naar zijn thuishaven. Vervolgens moest worden vastgesteld of de kaping volgens de regels was verlopen. Als dat het geval was, werd de buit verdeeld tussen de eigenaar van het schip en de opvarenden.
Omdat er vroeger altijd wel ergens een oorlog woedde, was de kaapvaart wijdverbreid, zowel in Europa als daarbuiten. Ook de Nederlanders hebben veel geld verdiend aan de kaapvaart. Tijdens de vier Engelse Oorlogen in de zeventiende eeuw en achttiende eeuw kaapten Engelsen en Nederlanders naar hartenlust elkaars schepen. In principe werden alleen schepen aangevallen van landen die daadwerkelijk bij een oorlog betrokken waren, maar vanaf de achttiende eeuw werd dit principe steeds vaker losgelaten en werden neutrale Nederlandse schepen ook het slachtoffer van Engelse kapers.
Sailing Letters
In Engeland stelde het High Court of Admiralty vast of de kaping rechtmatig was. De juridische afhandeling nam vaak maanden in beslag. De aan boord aanwezige scheepspapieren dienden als bewijsmateriaal en werden daarom opgeslagen in het archief van de Admiralty. Daarbij maakte men geen onderscheid tussen officiële documenten en persoonlijke brieven die door particulieren meegegeven waren. Zo belandden tienduizenden brieven van buitenlandse schepen in het archief, om er nooit meer uit te komen. Totdat onderzoekers aan het eind van de twintigste eeuw er belangstelling voor gingen tonen.
Een paar jaar geleden is een groep Nederlandse onderzoekers begonnen met de inventarisatie van de Nederlandse brieven in de collectie, die tegenwoordig bewaard wordt in The National Archives in Kew bij Londen. Het project Sailing Letters wordt gecoördineerd door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
In dit artikel beperk ik me tot de negen Jiddisje brieven die zijn aangetroffen de dozen HCA 32/178-3 en 32/1065-2. Van drie daarvan wordt een aantal fragmenten in het Jiddisj gegeven, gevolgd door een Nederlandse vertaling. Zes van de negen Jiddisje brieven zijn kort en zakelijk. Ze zijn in 1758 door dezelfde persoon verstuurd naar Den Haag en Amsterdam. Hierop kom ik later terug. De andere drie zijn uitvoeriger. Ze zijn eveneens door één persoon geschreven en verwijzen naar elkaar. Alle geadresseerden wonen in Den Haag. Deze brieven zijn in maart 1803 tegelijk meegegeven zijn met het schip de Jonkvrouw Maria van kapitein M. Jansen, dat van Curaçao naar Rotterdam voer.
Lees de rest van dit artikel hier. Het is een iets aangepaste versie van het artikel dat ik schreef in Erik van der Doe, Perry Moree en Dirk J. Tang (red.), De smeekbede van de oude slavin en andere verhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II. Zutphen 2009