Judas is de eerste echte roman van Amos Oz na Een verhaal van liefde en duisternis (2002; vertaling 2005), en ik vind het een van zijn beste boeken. Het verhaal speelt zich af in een somber oud huis in Jeruzalem in de winter 1959-1960. Hoofdpersoon Sjmoeël Asj, student aan de Jeruzalemse universiteit, wordt door zijn vriendin in de steek gelaten, zijn vader is failliet gegaan en kan hem geen studietoelage meer geven, en hij is vastgelopen in zijn zo veelbelovend begonnen scriptie, waarin hij wilde bewijzen dat Judas niet de verrader van Jezus was, maar juist de enige die écht in hem geloofde. Sjmoeël besluit zijn studie te staken en ergens in de Negev-woestijn nuttig werk te zoeken. Maar dan valt zijn oog op een briefje op het prikbord bij de universiteitskantine: student gezocht om een invalide oude man ’s avonds gezelschap te houden. Sjmoeël gaat erop af en ontmoet in het eerdergenoemde sombere huis Gersjom Wald, een typische intellectueel die niets liever wil dan zijn mening laten horen. Helaas is hij door zijn handicap aan huis gekluisterd en heeft hij geen publiek. Daar moet Sjmoeël in voorzien, die zelf ook wel van een stevige discussie houdt. In het huis woont ook nog een beeldschone vrouw van een jaar of vijfenveertig, Atalja Abarbanel. Sjmoeël wordt op slag verliefd op haar, maar zij speelt een soort kat- en muisspel met hem. Sjmoeël komt er gaandeweg achter dat Gersjom en Atalja nog steeds met een tragedie leven die hun in de Onafhankelijkheidsoorlog van 1947-1948 is overkomen. En door dit alles loopt thet thema van Judas, in de ogen van de christenen de klassieke verrader en het prototype van de onbetrouwbare jood. Maar in zijn gesprekken met Gersjom en Atalja komt Sjmoeël er ook achter dat de scheidslijn tussen verraad en liefde heel dun is.
Hier kun je het eerste hoofdstuk lezen.