Terug naar Amos Oz, Dezelfde zee. De Bezige Bij, Amsterdam 2014 (eerste druk Meulenhoff 2000)

Amos Oz, Dezelfde zee – Leesfragment

Magnificat

Een ochtend van oranje geluk: sta op om half vijf en zit al

om vijf uur na de koffie aan de tafel en bijna meteen komen er

twee zuivere regels uit, komen uit de pen op het papier als een lenig jong

katje dat geboren wordt door een kokette draai uit de dichte struiken,

en nu ze eruit zijn, is het alsof ze niet geschreven zijn alsof ze er altijd

waren, ze zijn, niet van mij maar van zichzelf. Het licht van de bergen

uit het oosten strekt schaamteloos zijn handen uit, betast verborgen

plekken, maakt dat alles gaat hijgen, vogels, boomtoppen, wespen,

van vreugde verlaten we de schrijftafel en gaan nog voor zes uur

naar buiten om in de tuin te werken, de zogenaamde verteller, de

hoofdpersonen van de bekentenis, de verdoezelde auteur,

de schrijver die vroeg is opgestaan en ik.

Rozen, mirtestruiken, bougainville, viooltjes en een saliestruik, allemaal

hebben ze dauwdruppeltjes verzameld en allemaal worden ze zacht

verlicht. Rico en Gigi Ben Gal graven irrigatiekuiltjes rondom de twee

citroenbomen terwijl Nadia en mijn vader en Dombrov de rozentakken

snoeien en Avram helpt de auteur en Albert om met een schoffel

de borders te wieden en alleen vlak bij de bloemen bukken ze zich en

wieden ze met de hand. Bettine en mijn moeder en Dita zitten op hun knieën,

binden de lathyrus op aan dunne steunstokken en ook de

Russische handelsreiziger verblijft hier op weg naar China, repareert het

wingerdprieel en mijn dochter Fania assisteert hem, vraagt hem wat ze

in Nanking over Nizjni weten en hoe Nizjni eruitziet vanuit Nanking,

en Mirjam vult een bloembak en ook de Nederlanders zijn er,

Thomas, Johan, Wim en Paul, graven plantkuiltjes

op plekken die de timmerman Elimelech aanwijst en mijn dochter Galia

snoeit, ook al zou zij het allemaal heel anders hebben aangepakt,

en de man die de eerste echtgenoot van Nadia was veegt droge bladeren

bijeen en neuriet in zichzelf en mijn zoon Daniël schoffelt improviseert

musiceert met een hooivork en de dochter van de timmerman

harkt de tuin aan en Radjab strooit mest. Aan de Zeestraat en in de

Cyclamenstraat slapen nog mijn kleine kleinkinderen Dean, Nadav,

Alon en Jaël, en hier in de tuin, voorzichtig om ze niet wakker te maken,

streel ik met mijn hand de zoete lucht die trilt om het haar van hun hoofdjes

en onderdruk een hevige lust om aan hun wangetje of voorhoofd te likken

om zachtjes tussen mijn tanden hun teentjes te verslinden. Een ochtend

van oranje geluk alle wensen zijn gedoofd en alleen de vreugde

is verlicht. Verdriet, angst en schaamte zijn vandaag zo ver van mij

verwijderd als de ene droom van de andere. Ik doe mijn schoenen uit,

besproei met de tuinslang mijn voeten, mijn jonge aanplant,

het licht, wat ik kwijt ben, ben ik vergeten, wat me pijn deed

is vervlogen, wat ik heb opgegeven, heb ik opgegeven en wat me rest

is voldoende. Dertig vingers van mijn kinderen, veertig vingers van mijn

kleinkinderen, en mijn huis, en de tuin, en mijn lichaam, de regels die

vanochtend uit mijn pen zijn gekomen, en nu roept voor het raam ook nog

mijn mooie vrouw, zo dicht bij het hart, ons allemaal naar huis, er is gesneden

brood en kaas en olijven en salade en zo meteen is er ook koffie. Daarna

ga ik weer schrijven en misschien lukt het me om de jongen

veilig terug te brengen die in de bergen op zoek ging naar de zee die

voor zijn huis ligt. We hebben genoeg gezworven. Tijd om tot een

goed einde te komen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.