Monique Arkenbout-Andriessen (44) uit Limmen werd vijfmaal achter elkaar eerste in haar categorie bij de Dam tot Damloop. Ook in Egmond en bij de Zevenheuvelenloop lukte dat haar al enkele malen. Ze loopt elke week een wedstrijd en laat dan vaak óók alle jongere vrouwen achter zich. Binnenkort doet ze in Egmond niet alleen mee aan de halve marathon, maar ook aan de strandrace. Wat drijft deze supersnelle loopster?
‘Van nature ben ik geen hardloper maar een fietser’, zegt Monique Arkenbout-Andriessen. ‘Ik ben opgegroeid in de Ronde Hoep bij Ouderkerk aan de Amstel en moest negen kilometer naar school fietsen. Nu rijd ik toertochten, waaronder Luik-Bastenaken-Luik, Parijs-Nice, en natuurlijk allerlei tochten in Nederland.’
Met hardlopen begon ze pas toen ze haar huidige man had ontmoet. Ze had toen al een dochter en een twee jaar jongere zoon. Toen haar zoon drie was, bleek dat hij Duchenne had, een ongeneeslijke spierziekte waardoor je uiteindelijk geheel verlamd raakt. Monique: ‘Mijn eerste man wilde niets weten van zijn ziekte en is vertrokken. Ik ben er toen een tijd slecht aan toe geweest. Toen ik mijn huidige man ontmoette, was ik net boven Jan, maar ik slikte nog wel slaappillen. Hij heeft me daarvan afgeholpen. In september 1995, toen ik hem leerde kennen, vroeg hij of ik de volgende dag kwam kijken als hij de Dam tot Damloop liep. Ik zei: nee, ik vind hardlopen stom. Het jaar daarna ben ik wel gaan kijken, en het jaar dáárna deden zijn en mijn kinderen mee aan de Mini Dam tot Damloop. Mijn zoon kon toen nog net de 0,6 kilometer lopen. Het kostte hem heel veel moeite, maar hij heeft het volgehouden. Iedereen klapte voor hem. Aansluitend heb ik zelf voor het eerst gelopen. Ik finishte in 1.30 of zoiets.’
Eerbetoon
Pas in 2001 begon Monique serieus te trainen en deed ze mee aan wedstrijden, samen met haar man. ‘Eigenlijk vooral omdat hij dat zo leuk vond. Hij zat bij de atletiekvereniging AV Castricum en daar ben ik toen ook lid van geworden. Ik hield niet van trainen op de baan, maar ik heb het toch een maand of twee geprobeerd. Toen raakte ik geblesseerd en daarna ben ik met een groepje in de duinen gaan trainen, onder leiding van Nico Bijman. Zijn schema’s gebruik ik nog steeds.’
Moniques man kreeg in 2001 tijdens de Egmond Halve Marathon een bijna fatale hittestuwing. ‘Sindsdien loopt hij niet zo snel meer, maar hij geniet ervan om naar mij te kijken en mij overal heen te brengen. Voor mij is dat ook heel belangrijk. Als ik alleen naar wedstrijden moest, had ik het gauw gezien.’
Moniques waardering voor haar man blijkt ook uit de naam waaronder ze loopt: ‘Normaal gebruik ik altijd mijn meisjesnaam, Andriessen, maar toen ik serieus ging lopen, kreeg ik een ChampionChip cadeau. Toen ik me daarvoor moest laten registreren, heb ik dat gedaan als Monique Arkenbout-Andriessen, als eerbetoon.’
Rustig begonnen
Op een dag constateerde Moniques man dat ze bij de Dam tot Damloop alle jaren in de categorie vrouwen tussen de 40 en 45 eerste was geworden. Hoe krijgt ze dat voor elkaar? ‘Gewoon door stug door te gaan. Ik ben heel rustig begonnen, doordat ik weinig tijd had, en zo ben ik gaandeweg sneller geworden.’ Het is lekker om vooraan te lopen, zegt ze, maar ze hoeft niet per se te winnen. ‘Het geeft vooral aan hoe je staat ten opzichte van anderen. Als ik merk dat ik vijf minuten voorsprong heb op de jongere meiden, weet ik dat ik goed in vorm ben.’
Ze loopt bijna elke week een wedstrijd. Meestal tien kilometer of tien mijl, maar nooit meer dan een halve marathon: ‘Voor grotere afstanden heb ik geen tijd.’ Naast de wedstrijden traint ze tweemaal in de week, één keer een wat langere duurloop met intervallen en één keer een intervalloop van vijf kilometer of iets meer, in de duinen of door de polder dicht bij haar huis. Ze laat haar trainer weten welke wedstrijden ze wil lopen, en daar past hij het schema op aan. ‘Nu train ik bijvoorbeeld naar Egmond toe, waardoor mijn schema regelmatig een duurloop van negentig minuten voorschrijft. Maar als er een leuke wedstrijd is, doe ik die gewoon in plaats van die duurloop. Lange duurlopen hebben niet mijn voorkeur.’ Verder fietst ze driemaal per week naar en van haar werk als administratief medewerkster, 13 kilometer verderop, en op woensdag heeft ze een fietsochtend met vriendinnen, waarbij ze vaak 100 tot 150 kilometer afleggen.
Ze vindt juist de combinatie van fietsen en lopen leuk, en ze vaart er wel bij. ‘Niet iedereen vindt het verstandig dat ik zoveel wedstrijden loop, maar ik loop nog steeds nieuwe PR’s en win regelmatig
overall. Dit jaar ga ik voor het eerst de strandrace Egmond-Pier-Egmond doen met een aantal mensen van mijn werk. Ik vind het leuk om met zijn allen naar één doel toe te werken.’ De dag daarna loopt ze evengoed de halve marathon.
In september maakte Monique haar debuut in een buitenlandse wedstrijd, de halve marathon in Boedapest. Ze eindigde in 1.24, als tweede in haar categorie. ‘Ik lag al in het zwembad toen de prijsuitreiking was, maar de prijzen bleken toch alleen voor de Hongaren bedoeld.’
Bridgen
Moniques dochter is inmiddels twintig, studeert en loopt stage in het buitenland. Haar zoon is achttien. Hij woont door de week in Heliomare in Wijk aan Zee en volgt daar een grafische opleiding. In het weekend komt hij thuis. ‘Vroeger was ik veel meer aan huis gebonden. Maar nog steeds is de mentale zorg om hem heel groot. Ik denk vaak: ik had de ziekte nog liever zelf gehad. Mijn zoon is gegroeid in zijn rol en draagt zijn lot gelaten, maar ik kan er nog steeds opstandig van worden. Waarop hij dan zegt: niet doen, dat is zonde van je dag.’
Het hardlopen vormt een uitlaatklep. ‘Het is fijn om af en toe gewoon lekker fysiek moe te zijn. Ik word soms zo moe van alle bureaucratie. Hoeveel vragen je niet moet beantwoorden als je bijvoorbeeld een nieuwe rolstoel wilt aanvragen. En dan nog krijg je vaak het verkeerde en moet je weer bezwaarschriften indienen. Tijdens het lopen lijkt het of ik nergens aan denk, maar als ik dan thuiskom, weet ik soms ineens de oplossing.’
Kan Monique zich een leven zonder hardlopen en fietsen voorstellen? ‘Ik zeg vaak: als ik niet meer kan sporten, ga ik gewoon meer bridgen. Bridgen is boeiend, en het is een goede investering in de oude dag! Maar eerlijk gezegd denk ik er nooit over na. Als ik niet meer kan sporten, moet ik daarmee leren leven. En ik weet zeker dat dat me makkelijker zal afgaan dan leren leven met een kind dat zo ziek is.’
Gepubliceerd in Le Champion januari 2008