Toen ik op vrijdag 28 december vernam dat Amos Oz was overleden, moest ik meteen denken aan een passage uit zijn roman – autobiografie mocht je het van hem niet noemen – Een verhaal van liefde en duisternis. De passage speelt zich af in 1961, toen hij literatuur en filosofie studeerde in Jeruzalem en deel uitmaakte van een studiegroepje onder leiding van hoogleraar filosofie Sjmoeël Hugo Bergman:
Elke zondag om acht uur ’s avonds ging ik met bus 5 van de nieuwe campus op Givat Ram naar het bescheiden appartement van professor Bergman in Rechavja. Er hing in de kamer altijd een prettige, vage geur, een mengsel van boekenstof, vers brood en geraniums. We zaten op de bank en op het tapijt aan de voeten van onze grote leermeester, de jeugdvriend van Kafka en van Martin Buber. […] Bijna het enige onderwerp dat onze leraar bezighield tijdens deze privé-bijeenkomsten was het behoud van de ziel, of de kans, als die al bestond, op een bestaan na de dood. […] ‘Niets,’ zei hij op een van die avonden, en ik ben het nooit vergeten, zozeer niet vergeten dat ik denk dat ik zijn woorden hier bijna woord voor woord kan herhalen, ‘niets gaat verloren. Nooit. […] Nog geen stofvlokje gaat verloren of komt erbij. Materie gaat over in energie, en energie in materie, atomen klonteren samen en splitsen zich, alles wordt veranderd en getransformeerd, maar nie-ie-ts kan veranderen van iets in niets. […] Dus waarom willen ze me dan met alle geweld vertellen dat de enige uitzondering op deze regel, het enige dat voorbestemd is naar de verdoemenis te gaan, niets te worden, het enige dat volkomen tot niets zou vergaan in het hele universum waar geen enkel atoom verloren gaat, uitgerekend mijn arme ziel is?’ […] Ook Gersjom Scholem, Bergmans vriend en rivaal, werd in die tijd gefascineerd en misschien zelfs gekweld door de kwestie van het leven na de dood. Op de ochtend dat de dood van Scholem op de radio werd gemeld, schreef ik: ‘Gersjom Scholem is vannacht overleden. En nu weet hij het.’ Ook Bergman weet het inmiddels. Ook Kafka. En mijn moeder en mijn vader. En hun kennissen en vrienden en de meeste mannen en vrouwen uit die cafés, degenen die ik gebruikt heb om mezelf verhalen te vertellen en degenen die volkomen vergeten zijn. Allemaal weten ze het inmiddels. Op een dag zal het ons ook duidelijk worden. En intussen blijven wij hier allerlei details verzamelen. Voor het geval dat. [p. 512-515]
Ook Amos Oz weet het nu, realiseerde ik me. Ik heb veel auteurs vertaald, maar Oz was echt ‘mijn’ schrijver. Daardoor kwam die passage ook meteen naar boven. Zijn boeken, zijn woorden, details die hij verzameld had ‘voor het geval dat’, ze zijn een deel van mijn leven geworden.
Zijn dood had ik niet zien aankomen. Al was hij ziek, hij bleef tot het laatst iets jeugdigs en levendigs houden. Twee maanden voor zijn overlijden was hij nog naar Moskou afgereisd om van een nazaat van Tolstoj de Jasnaja Poljana-prijs in ontvangst te nemen, voor zijn roman Judas. Hij was er erg verguld mee, hij had nooit verwacht dat in het orthodox-christelijke Rusland een boek bekroond zou worden van een joodse schrijver die een heel eigen draai gaf aan de klassieke verradersfiguur Judas.
In 1973 las ik, zestien jaar oud, een interview met Oz, hier nog volslagen onbekend, ter gelegenheid van de verschijning van Mijn Michaël in Nederlandse vertaling (van M. van Tijn; in 2008 hervertaald door mij). Voor het eerst las ik over een Israëli die hield van zijn land maar er tegelijkertijd kritiek op had. De roman maakte diepe indruk. Hoofdpersoon Channa hunkert naar liefde, maar kan de liefde die ze ontvangt niet beantwoorden. Oz spiegelt Channa’s relatie met haar ondoorgrondelijke man Michaël aan haar relatie met Jeruzalem, jaren vijftig. Omdat ze niet tot Michaël weet door te dringen, onderwerpt ze in haar dromen Jeruzalem: ze geeft de Arabische buurjongens met wie ze als kind speelde opdracht een aanslag te plegen op de stad. Een pikant thema in 1968, toen het boek in Israël verscheen. Inmiddels besef ik dat Oz tevens wilde afrekenen met de verstikkende atmosfeer van zijn Jeruzalemse jeugd, en vooral heeft geprobeerd te begrijpen wat er in zijn moeder omging voordat ze zelfmoord pleegde toen hij twaalf was.
Door Mijn Michaël werd er bij mij een zaadje geplant. Begin jaren tachtig studeerde ik Nederlands, Hebreeuws en Jiddisj en werkte daarnaast voor uitgeverij Amphora Books, die Hebreeuwse literatuur in vertaling uitbracht. Daar verscheen in 1985 ook mijn eerste vertaling, De Heuvel van de Boze Raad (oorspronkelijk verschenen in 1979). Van Amos Oz. Een sprong in het diepe, maar ik had het gevoel dat ik het kon. De drie verhalen in de bundel spelen zich af in Jeruzalem in de jaren veertig, in de buurt waar Oz zelf opgroeide, een wijkje van hele en halve intellectuelen, getekend door het verleden, bang voor de toekomst. Zou er een joodse staat komen? Zouden ze uitgemoord worden, ditmaal door de Arabieren?
Na het verschijnen van De Heuvel van de Boze Raad kocht Meulenhoff de vertaalrechten van Volmaakte rust (1982, vertaling 1987). Ik bood me ongevraagd aan als vertaler en werd met open armen ontvangen. De roman speelt zich af in een kibboets aan de vooravond van de Zesdaagse Oorlog. De bedompte Jeruzalemse atmosfeer heeft plaatsgemaakt voor de open velden. Maar ook de kibboets voldoet niet aan het ideaalbeeld dat de auteur er ooit zelf van had. De pioniersgeneratie is moe, de jongeren verlangen naar een opwindender leven met meer ruimte voor zelfontplooiing. En ook hier heerst angst.
In 1986 verliet Oz kibboets Choelda, waar hij sinds zijn vijftiende woonde, en verhuisde met vrouw en jongste zoon naar Arad in de Negev-woestijn, waar het klimaat voor zijn astmatische zoon gunstiger was. Maar misschien was Oz als gevierd schrijver het gelijkheidsideaal van de kibboets ook wel enigszins ontgroeid.
In 1987 kwam Oz voor het eerst naar Nederland, voor de Van der Leeuw-lezing in Groningen. Het was onze eerste kennismaking. Hij was aardig, bescheiden en on-Israëlisch hoffelijk. Van die bescheidenheid was overigens weinig te merken tijdens zijn lezing. Die ging, ook toen al, over het bestrijden van fanatici. Hij was een charismatisch spreker, en bewees dat in de jaren daarna bij vele andere openbare optredens, ook op de televisie, onder meer bij Adriaan van Dis.
Er volgden diverse romans, zoals Black box (1986, vertaling 1989; in 2017 hernoemd tot Zwarte doos), de virtuoze roman in brieven, waarin de personages gekarakteriseerd worden door hun manier van schrijven. Uitdagend om te vertalen. Een vrouw schrijft zeven jaar na hun echtscheiding een brief aan haar ex, hoogleraar politicologie en ooit haar commandant in het leger. Gaandeweg begint de briefwisseling te lijken op de zwarte doos in een vliegtuig, waaruit een beeld oprijst van het mislukken van hun huwelijk. Andere personages voegen zich bij het koor van briefschrijvers, onder wie de nieuwe echtgenoot van de vrouw, afkomstig uit Noord-Afrika. De tegenstelling tussen de arrogante intellectuele ex van Europese afkomst en de traditioneel ingestelde, als tweederangs burger behandelde nieuwe man staat model voor een probleem dat in die tijd zeer actueel was in Israël.
Heel mooi is Dezelfde zee uit 1999 (vertaling 2000), een mengeling van proza en poëzie, elke regel met zorg gecomponeerd. Tijdens het vertalen las ik zowel het origineel als de vertaling hardop om te horen of de muziek van de vertaling enigszins klonk als die van het origineel. De plot is ondergeschikt; wat dit boek zo bijzonder maakt is dat levenden en doden, fictieve en werkelijk bestaande personen elkaar ontmoeten. Ook de schrijver zelf komt erin voor, evenals zijn overleden ouders. Oz refereert hier voor het eerst expliciet aan de dood van zijn moeder, een opstapje naar zijn grote roman Een verhaal van liefde en duisternis.
In Een verhaal van liefde en duisternis (2002, vertaling 2005) schetst Oz het leven van zijn familie in Oost-Europa en hun motieven om al dan niet naar Palestina te emigreren. Hij beschrijft de periode van het Britse mandaat en de eerste jaren van Israëls bestaan, waarbij hij de relatie tussen joden en Arabieren in die dagen inzichtelijk maakt. Ook blijkt hoe gebeurtenissen en personen uit Oz’ eigen leven hebben doorgewerkt in zijn literaire werk. Maar het mooiste vind ik de manier waarop hij de zelfmoord van zijn moeder invoelbaar heeft gemaakt. Hij draait er behoedzaam omheen, komt steeds iets dichterbij, en vertelt pas op de allerlaatste pagina’s hoe ze precies is gestorven.
Het boek werd een enorm succes. Mensen spraken over ‘dat boek van Amos Oz’, alsof hij niets anders geschreven had. Wie dacht dat hij na ‘dat boek’ wel uitgeschreven was, kwam bedrogen uit. Na een kinderboek, twee verhalenbundels en enkele non-fictiebundels kwam in 2014 de roman Judas (vertaling 2015). Het werd zijn laatste roman en een van zijn beste boeken.
Amos Oz is begraven in kibboets Choelda. Zijn graf werd overdekt met bloemen, er werd gezongen en zijn vrouw speelde blokfluit. Allemaal in strijd met de joodse religieuze traditie maar precies zoals Oz het had gewild.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in #42 van iFilosofie, het digitale tijdschrift van de Internationale School voor Wijsbegeerte. Je kunt het tijdschrift hier gratis downloaden. Sinds 5 mei 2019 is het ook te lezen op de vertalerswebsite VertaalVerhaal.
1 ping
[…] heb ontvangen. In het tijdschrift iFilosofie heb ik een In memoriam over hem geschreven. Dat kun je hier lezen. Als je ‘Amos Oz’ intikt in het zoekvak rechtsboven, kun je lezen wat ik hier […]