In een serie besprekingen van boeken die in het literaire hoogseizoen ten onrechte onopgemerkt bleven deze week `Naar de katten’ van de Israëlische schrijver Yehoshua Kenaz (uit het Hebreeuws vertaald door Shulamith Bamberger, Arena, 303 blz. ƒ45,-)
Schrijvers die het proces van het oud worden van binnenuit beschrijven zijn niet dik gezaaid. Maar als een auteur zich eraan waagt, is het resultaat vaak indrukwekkend. Zo beschreef J. Bernlef in Hersenschimmen de aftakeling van een dementerende man. Hij deed dat zo overtuigend dat hij sindsdien tot zijn eigen verbazing menigmaal als deskundige wordt geraadpleegd. De roman Naar de katten van de Israëlische schrijver Yehoshua Kenaz (1937) beschrijft de lichamelijke aftakeling van een oude vrouw, en zou verplichte lectuur moeten zijn voor medewerkers in de ouderenzorg. al wordt het boek – net als Hersenschimmen – groot onrecht gedaan door het puur te beschouwen als een handboek voor hulpverleners. Zelden verscheen er zo’n mooie roman over de strijd om het behoud van menselijke waardigheid.
Jolanda Moskovitsj, gepensioneerd lerares Frans, woont vier hoog in Tel Aviv. Haar benen laten trappenlopen nauwelijks meer toe, maar gelukkig krijgt ze hulp van buren en boodschappenjongens. Alleen de kapster weigert bij haar thuis te komen. En juist haar onberispelijk geverfde en gekapte haar is Jolanda’s trots. Om de twee weken volbrengt ze de martelgang naar beneden, waar de taxi wacht om haar naar de kapsalon om de hoek te brengen. Op een dag gaat het mis: ze valt en breekt haar been.
Na de operatie gaat ze naar een verpleegtehuis en begint een leven van afhankelijkheid. Eén troost: er komt eens per week een kapster langs. Mevrouw Moskovitsj weigert zich te schikken in haar lot: ze wil koste wat het kost haar waardigheid behouden. Dat valt niet mee: de directrice beledigt haar, het verplegend personeel is arrogant en blijkt uit op haar geld – of verbeeldt ze zich dat maar? Ook tussen de patiënten onderling heerst een groot wantrouwen, maar ook een grote verbondenheid. De meesten komen uit Oost-Europa en spreken met elkaar `in hun eigen taal’. Ze hebben aan een half woord genoeg, of ze elkaar nu uitschelden of troosten, of terloops refereren aan het concentratiekamp. De communicatie met het in Israël geboren personeel verloopt veel moeizamer. De enige verpleger met wie mevrouw Moskovitsj het goed kan vinden, is een Arabier. Die weet wat het is om niet voor vol aangezien te worden.
Er komt wat kleur in Jolanda’s leven als Lazar Kagan in het tehuis komt, een Russische kunstschilder die met zijn been onder een bus is gekomen. Kagan is een egocentrische charmeur, maar Jolanda voelt zich desondanks gevleid door de aandacht van deze flamboyante man in een rolstoel. Die heeft op zijn beurt mevrouw Moskovitsj nodig om zijn mannelijke ego te strelen nu hij plotsklaps hulpbehoevend is geworden. Van Lazar oogst ze de complimentjes waaraan ze zo’n behoefte heeft. Totdat hij een tekening van haar maakt die een harde aanslag is op haar eigenwaarde: `Ze zag iets wat op een spinnenweb leek. Talloze dikke en dunne lijnen, in de lengte en breedte en overdwars, rechte lijnen en kromme lijnen, glooiende en ronde lijnen dicht op elkaar die allemaal, net als op een topografische kaart, bergen en dalen vormden, hellingen en vlaktes, met hier en daar een suggestie van gelaatstrekken: lege, holle oogkieren, zwarte plekken voor wenkbrauwen, een zweem van een neus met twee neusgaten, verlepte lippen, overblijfselen van een calamiteit, schimmen die met de dood van het vlees langzaam verteren en gewist worden.’ Denk maar niet dat ik niet weet dat ik er zo uitzie, zegt ze flink, terwijl ze de tranen van haar wangen veegt, `ik ben niet naïef, zoals jij denkt.’ Maar ze laat hem wel op zijn erewoord beloven dat hij de tekening nooit aan iemand zal laten zien.
Het is de meest hartverscheurende scène uit het boek. Toch wordt het nergens sentimenteel. Kenaz observeert mensen met hun hebbelijkheden, in hun zeldzame tedere ogenblikken, in hun opstandigheid en berusting. Er valt zelfs besmuikt te lachen om de onnozele ruzies tussen mevrouw Moskovitsj en haar gehaaide medepatiënten, of om een demente patiënte die ze keer op keer uit haar bed moet jagen.
Na maanden van weinig succesvolle revalidatie mag mevrouw Moskovitsj naar huis. Daar slaat de eenzaamheid toe, waardoor ze de speelbal wordt van allerlei hulpverleners met duistere bedoelingen. Zoals Adela, de masseuse van een vroegere kamergenote, die mevrouw Moskovitsj contractueel wil laten vastleggen dat ze haar in ruil voor levenslange verzorging haar bezittingen zal nalaten. Ze tekent. Liever verzorgd en desnoods vergiftigd worden door een bedriegster dan helemaal vereenzamen. Anders zou het haar zeker vergaan als haar geestelijk gestoorde buurvrouw, die leeft voor de katten op de binnenplaats en die tenslotte vanaf haar balkon achterna springt.
Deze recensie verscheen op 14 juli 2000 in Boeken van NRC Handelsblad.