Vanwege pogroms in Rusland vertrokken joden naar Amerika. Sjolem Aleichem keek in zijn verhalen naar de sloebers die bleven en naar hen die het ‘beloofde land’ beproefden.
Het is vreemd gesteld met de Jiddisje schrijver Sjolem Aleichem (1859-1916). Mild en ironisch schrijft hij over de joodse kleine luiden, arme sloebers met baarden die de hele dag religieuze boeken bestuderen, ganzenhoedsters, handelsreizigers. Rijke joden komen er bij hem minder goed van af: protserig, dom, volgevreten. Zelf behoorde hij tot een nieuwe klasse: opgegroeid met traditionele joodse waarden, maar ook met wereldse kennis. Dankzij een rijke schoonvader kon hij leven als man van de wereld, wonen in Kiev en Odessa, kuren in Zwitserland en Italië, op tournee gaan door Europa en Amerika. Doordat hij niet handig met geld was, kende hij ook armoede, maar het was wel een ander soort armoede dan die van zijn personages, én van zijn lezers. Naar verluidt sprak hij thuis Russisch, maar hij schreef in het Jiddisj, om een groot lezerspubliek te bereiken. Als man van de wereld zag hij ook de barsten in de traditionele Oost-Europese joodse samenleving rond de vorige eeuwwisseling. Hierdoor krijgen zijn soms wat oubollige verhalen opeens een scherp kantje.
De verhalen in Een lot uit de loterij zijn afkomstig uit verschillende bundels. De meeste zijn tamelijk traditioneel, monologen van kletsende vrouwen, tweegesprekken van roddelende mannen in de trein. Maar dan: ‘Dreyfus in Kasrilewke’ (1902). In het fictieve armoedzaaiersdorp in de Oekraïne waar veel van Sjolem Aleichems verhalen zich afspelen, is één inwoner geabonneerd op een krant. En dankzij die krant leeft het hele dorp intens mee met de verbanning en het proces van de joodse officier Dreyfus in het verre Parijs.
En er is nog zo’n ogenschijnlijk luchtig verhaal waarin de boze buitenwereld grimmig om de hoek komt kijken, ‘Twee antisemieten’ (1905). De handelsreiziger Max Berliant heeft tot zijn grote verdriet een typisch joods uiterlijk. Hij doet er alles aan om dat te verhullen, scheert zijn baard af, eet varkensvlees en kreeft. Tevergeefs natuurlijk. Kort na de verschrikkelijke pogrom van 1903 in het Bessarabische Kisjinev (de huidige Moldavische hoofdstad Chişinău), waarbij honderden joden werden gedood en 1500 huizen werden geplunderd, moet hij daar in de buurt op handelsreis. Hij ziet op tegen het geweeklaag van joden die hem onmiddellijk als medejood zullen herkennen, én tegen de hatelijkheden van niet-joden. Daarom koopt hij een exemplaar van de antisemitische krant Het Bessarabisch Nieuwsblad en gaat daarmee bedekt in de nachttrein liggen slapen. Zo zal geen jood zich bij hem in de buurt wagen, denkt hij.
Maar als hij slaapt, komt er een andere reiziger de coupé binnen, die glimlacht bij het zien van een Semitische neus boven een antisemitisch blad en zich op zijn beurt ook bedekt met een exemplaar van de krant. Ook hij is een jood, maar een die zich er niet voor schaamt. En na een boze droom over kreeften en varkens ontwaakt Max Berliant tot zijn verbijstering tegenover Het Bessarabisch Nieuwsblad. De twee mannen kijken elkaar een tijdje nieuwsgierig aan, maar zeggen geen woord. Dan begint de andere man zachtjes een Jiddisj liedje te zingen, en Max vult hem aan. Tot slot gooien ze allebei hun krant van zich af en zingen samen de rest van het lied, luid en duidelijk.
Pogrom
De pogrom in Kisjinev, waaraan hier gerefereerd wordt, dreunde door in joodse gemeenschappen over de hele wereld en vormde voor veel joden aanleiding om te emigreren naar Amerika en Palestina. Over emigratie naar Amerika gaat een ander pas vertaald boek, Motl, de zoon van Pejse de voorzanger, uitgegeven door het Eugeen Van Mieghem Museum in Antwerpen. Sjolem Aleichem begon het te schrijven als feuilleton voor een Amerikaanse Jiddisje krant nadat hij in 1905 naar New York was geëmigreerd. [In Amerika had hij veel fans, maar geld verdienen bleek minder eenvoudig. Daarom keerde hij in 1906 terug naar Europa, waar hij tot 1908 verder schreef aan Motl. In 1915 ging hij opnieuw naar Amerika, gedwongen door de Eerste Wereldoorlog. Daar zette hij zijn feuilletons over Motl voort, tot aan zijn dood in 1916.]
Motl is na Tevje de melkboer waarschijnlijk de bekendste roman van Sjolem Aleichem. De vorige Nederlandse vertaling, van Eva Tas, verscheen in 1965. De huidige vertaalster, Henriette Silverberger, kwam op het idee haar vertaling te combineren met tekeningen van de Belgische kunstenaar Eugeen Van Mieghem (1875-1930). Van Mieghem maakte in Antwerpen veel tekeningen van landverhuizers op weg naar Amerika, die goed passen bij Motl, dat zich deels in Antwerpen afspeelt.
Motl begint in het eerdergenoemde Kasrilewke. De ik-figuur Motl is een levenslustig zevenjarig jongetje. Zijn vader sterft aan het begin van het boek en zijn moeder probeert de eindjes aan elkaar te knopen. Motls oudere broer Elje bestelt het boek Voor één roebel honderd roebel, vol tips om rijk te worden. Elje probeert een aantal manieren. Dit resulteert soms in hilarische scènes, zoals het verhaal van de citroenlimonade die Elje produceert, terwijl Motl hem met veel succes aan de man brengt. Totdat hij de drank per ongeluk aanlengt met zeepsop.
Na nog wat mislukte pogingen valt het besluit om te emigreren naar Amerika. De grootste hinderpaal daarbij is het feit dat Motls moeder zoveel huilt. Daardoor zal ze haar ogen bederven en dan wordt ze niet toegelaten in Amerika. Een reëel schrikbeeld, want immigranten die leden aan het veel voorkomende trachoom kwamen Amerika niet binnen.
Het verblijf in Antwerpen duurt langer dan gepland, inderdaad doordat moeders ogen worden afgekeurd. En omdat inmiddels het hele dorp zo ongeveer in Antwerpen is aangekomen, is er genoeg te beleven. Maar Amerika blijft lonken. Daarom proberen ze via Londen alsnog naar Amerika te reizen. En na een gedetailleerd beschreven oponthoud op Ellis Island krijgen ze dan toch toegang tot het beloofde land.
Over de ellende van joodse emigranten op de Lower East Side en het werk in de sweat shops is al veel geschreven, maar Motls laconieke, verwonderde en vooral optimistische blik geeft er een nieuwe dimensie aan. Motl en zijn familieleden zijn typische greenhorns, groentjes, zoals ze zelf erkennen, maar ze leren snel.
Ook de moderniteit van New York aan het begin van de twintigste eeuw is verbluffend. Men eet kauwgom en ijs, Motl heet voortaan Max en op zondag gaan ze naar de moving pictures. Hier wreekt zich overigens het feit dat de roman is samengesteld uit feuilletons uit verschillende perioden, want terwijl Motl op reis ging rond 1906, ziet hij na aankomst films van Charlie Chaplin, die zijn eerste film in 1914 maakte.
Sjolem Aleichem stierf in 1916 op 57-jarige leeftijd, halverwege het schrijven van een hoofdstuk. Het is fascinerend dat hij, die zelf zo weinig zakelijk succes had in de Nieuwe Wereld, in Motl met opvallend weinig ironie de Amerikaanse droom aan zijn lezers toont.
Sjolem Aleichem, Een lot uit de loterij. Samenstelling, vertaling en voorwoord door Ariane Zwiers en Nico ter Linden. L.J. Veen, 190 blz. € 22,90
Sjolem Aleichem, Motl, de zoon van Pejse de voorzanger. Vertaald door Henriette Silverberger. Eugeen Van Mieghem Museum, Antwerpen. 216 blz. € 25,– Te bestellen bij www.vanmieghemmuseum.com.
1 ping
[…] Brill. (Veen, 190 p.), en in 2010 vertaalde Henriette Silverberger een ander belangrijk boek, Motl, de zoon van Pejse de voorzanger (Eugeen Van Mieghem Museum, Antwerpen, 216 […]