Begin jaren tachtig lagen de Nederlandse boekwinkels bepaald niet vol met vertaalde Israëlische literatuur. In 1973 publiceerde uitgeverij Nelissen Mijn Michael, de roman waarmee Amos Oz doorbrak, in de vertaling van Maartje van Tijn. Dit voorbeeld vond echter geen navolging. Daar kwam verandering dankzij uitgeverij Amphora Books, opgericht in 1978 door een jong joods echtpaar uit Amstelveen, Minny en Harry Mock.
Het zal in 1982 geweest zijn dat ik voor het eerst vernam van het bestaan van Amphora Books. Ik was toen een jaar of 25, studeerde Nederlands, Hebreeuws en Jiddisj aan de Universiteit van Amsterdam en dacht na over mijn toekomst. Ik was tot de conclusie gekomen dat die toekomst niet in het onderwijs lag. Iets in de literatuur, journalistiek of uitgeverij trok me meer. Toen las ik in een huis-aan-huisblad een interview met Minny Mock over haar uitgeverij, die begonnen was met het publiceren van moderne Israëlische literatuur in Nederlandse vertaling. Dat klonk mij interessant in de oren. Ik achterhaalde het adres van de uitgeverij en schreef een briefje met de vraag of ze mij misschien konden gebruiken. Al snel kreeg ik antwoord. Ja, ze hadden wel behoefte aan iemand voor redactiewerkzaamheden.
Coupe soleil
Ik mocht langskomen bij de uitgeverij, gevestigd in het accountantskantoor van Harry in Amstelveen. Minny en Harry waren orthodox, had ik begrepen. Ik had me daarom decent aangekleed, maar dat bleek niet nodig. Harry droeg geen kipa. (Die droeg hij overigens wel als hij in Israël was. Na zijn terugkomst zag je dan een lichter gekleurd cirkeltje op zijn kale schedel.) Minny droeg een pruik, maar een modieuze, donkerblond met een coupe soleil. Ze was elegant gekleed, droeg mooie sieraden, echt een dame, maar wel een nuchtere, scherpzinnige dame met gevoel voor humor, die soms fel uit de hoek kon komen.
De kennismaking verliep goed en ik kon meteen aan de slag. Aanvankelijk kreeg ik manuscripten opgestuurd die ik thuis moest redigeren of corrigeren. Later werkte ik ook wel op kantoor, dat na een tijdje meeverhuisde naar het door Harry aangekochte voormalige Beet Hamidrasj in de Amsterdamse Rapenburgerstraat. Het betrof onder meer vertalingen van Israëlische literatuur, maar ook oorlogsherinneringen van Nederlandse joden én een roman van Minny zelf, Tussenstop (1983). Dat was trouwens al haar tweede publicatie bij Amphora, na de verhalenbundel Nagelwater uit 1979, waarvoor ze had geput uit haar eigen jeugdervaringen in het naoorlogse Amsterdam-Oost. Ze was geboren op 4 mei 1945, in Zwitserland, waar haar ouders na een geslaagde vluchtpoging de oorlog hadden overleefd. Beide boeken gaan ook over de keuze voor een orthodox leven en het onbegrip daarover bij de niet-religieuze familie van de hoofdpersonen. Het waren thema’s die Minny de rest van haar leven zijn blijven bezighouden. Vele jaren later, in 2006, promoveerde ze in Jeruzalem op een proefschrift over joodse dochters in Nederland die orthodox werden, en over de reactie daarop van hun moeders. Haar laatste verhalenbundel, Rijkdom (2018), grijpt weer terug op het vaak moeizame leven in naoorlogs joods Amsterdam.
Huub Stapel
Minny groeide op in een socialistisch gezin en werd pas na haar huwelijk orthodox. Ze had culturele antropologie gestudeerd en een tijdje lesgegeven. Als we op kantoor tegenover elkaar zaten, vertelde ze vaak over zichzelf. Ik vond het intrigerend hoe iemand kon besluiten vroom te worden. En hoe verschillend we ook waren, we hadden ook raakvlakken: allebei op jonge leeftijd moeder geworden, allebei vol ambities.
Er kwamen ook vaak meer of minder beroemde vrienden langs. Zoals acteur Huub Stapel, op het toppunt van zijn roem vanwege zijn hoofdrol in de film De lift. Geen idee meer hoe Minny hem kende. Maar ze vond het geen enkel probleem als ik erbij bleef zitten.
Naast orthodox waren Harry en Minny ook zionistisch. Ze hadden plannen om naar Israël te gaan. Daarom heb ik Minny zelfs een poosje Hebreeuwse les gegeven. Tegelijkertijd waren ze kritisch, ze steunden Oz Wesjalom, een soort religieuze tegenhanger van Vrede Nu.
Daaruit kwam ook Minny’s interesse in Israëlische literatuur voort. Ze had een goed oog voor de auteurs die toen gezien werden als aanstormend talent, Amos Oz en A.B. Yehoshua (bij Amphora geschreven als Jehoshua). De eerste vertalingen die ik redigeerde, waren de novelle Totterdood van Amos Oz en de verhalenbundel Drie dagen en een kind van A.B. Yehoshua. Allebei waren ze vertaald door Maartje van Tijn, een van de weinige vertalers uit het Hebreeuws die Nederland toen rijk was. Zij hield er een heel eigen vertaalopvatting op na: uit respect voor het heilige Hebreeuws vond ze dat die taal moest doorklinken in de vertaling. Aanvankelijk was ik terughoudend met mijn kritiek, maar bij het derde boek, de verhalenbundel De Heuvel van de Boze Raad van Amos Oz, kon ik niet langer verhelen dat Van Tijns vertaalopvatting, naar mijn mening, afbreuk deed aan de bedoelingen en de stijl van de schrijver. Na raadpleging van een hebraïst concludeerde ook Minny dat de vertaling niet voldeed. Vervolgens vroeg ze aan mij om het boek te vertalen.
Computer
Hoewel ik liever op een andere manier aan mijn eerste vertaling was gekomen, vond ik het wel een geweldige uitdaging. Gaandeweg kreeg ik het gevoel dat ik het kon en dat dit was wat ik wilde. Telkens als ik een hoofdstuk af had, sprak ik dat door met Minny. Toen het manuscript af was, kwam het volgende punt: de betaling. Dat was eigenlijk van het begin af wel een dingetje geweest, ik moest vaak lang wachten op mijn geld. Voor de honorering van mijn vertaling verzon Harry een list. Begin jaren tachtig was de computer begonnen aan zijn opmars. Opeens verschenen overal computerzaakjes. Ook Harry was een winkeltje begonnen. Dus toen mijn vertaling af was, mocht ik bij hem een computer uitzoeken. Waarop ik onder meer mijn volgende vertaling heb geproduceerd. Al verscheen die niet meer bij Amphora.
In 1985 verhuisde de familie Mock namelijk naar Jeruzalem. De uitgeverij zou vanuit Israël worden bestierd, Harry kwam regelmatig naar Nederland en ik mocht in de tussentijd als zaakwaarnemer fungeren. In de praktijk kwam hier weinig van terecht. Ik had geen financiële bevoegdheden en Minny had het veel te druk met de inburgering. Ik heb er eigenhandig op toegezien dat De Heuvel van de Boze Raad gezet en gedrukt werd en in de boekhandel verscheen. Dat vond ik een hele prestatie, maar het was duidelijk dat het zo niet verder kon.
Ik stopte ermee, en bij Amphora Books zijn jarenlang geen boeken meer verschenen, totdat oudste zoon Leo terugkeerde naar Nederland en de uitgeverij nieuw leven inblies. Ondanks het wat abrupte einde ben ik Minny dankbaar dat ze mij de kans heeft gegeven mijn eerste stappen te zetten op het pad van een vertaalcarrière die tot op de dag van vandaag voortduurt. Waarbij het mede aan Minny en Harry te danken is dat zoveel Nederlandse uitgeverijen tegenwoordig vertaalde Israëlische literatuur publiceren.
Hilde Pach (1957) is literair vertaler en freelance journalist. Ze vertaalde onder meer Amos Oz, David Grossman, A.B. Yehoshua, Emuna Elon en Nir Baram. Ze schreef een proefschrift over de Jiddisje pers in de zeventiende eeuw. In 2014 ontving ze de Martinus Nijhoff Vertaalprijs.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Aleh, het tijdschrift van Irgoen Olei Holland, de organisatie van Nederlandse immigranten in Israël. Je kunt het artikel hier als PDF lezen. Als je hier klikt, kun je het complete nummer van Aleh (juli 2020) lezen.