Een van de mooie dingen van wedstrijden lopen is het toegejuicht worden. De aanmoedigingen van wildvreemden langs de kant kunnen je door moeilijke momenten slepen, maar het mooist is het toch als het je eigen dierbaren zijn die voor je staan te klappen. En als je familieleden hebt die nooit uit zichzelf naar een hardloopevenement zouden gaan, dan moet je het ze wat gemakkelijker maken. Dus toen mijn ouders op het punt stonden van Arnhem naar Utrecht te verhuizen, besloot ik vorig jaar, bij wijze van afscheid, mee te doen aan de Derde Kerstdagloop in Arnhem. Een schitterend loopje in een bosrijke omgeving, en bovendien niet ver van Rozendaal, waar mijn middelbare school staat. Daar moesten we met gym soms ook een rondje door het bos lopen, en er waren toen weinig dingen waar ik meer tegen opzag dan dat rondje. Voor mij was deze Derde Kerstdagloop dan ook niet alleen een afscheid van mijn vroegere woonplaats, maar ook een overwinning op mijn vroegere zelf. Tot mijn niet geringe verbazing zeiden mijn beide zoons en mijn dochter – alle drie twintigers – dat ze ook wel wilden meedoen. Met het oog op hun beperkte loopervaring kozen we voor de kortste afstand, zeven kilometer. Mijn ouders en andere familieleden konden ons dan toejuichen, en ’s avonds zouden we voor de laatste keer in het ouderlijk huis bijeenkomen voor het kerstdiner. Op Derde Kerstdag.
We hadden ons ternauwernood ingeschreven of ik raakte geblesseerd. Het herstel zou zeker een paar maanden in beslag nemen. Dat kon ik niet gebruiken: eerst de hele familie mobiliseren en dan zelf niet mee kunnen lopen? Het herstelprogramma van de fysiotherapeut voorzag voor de week van 27 december in een schema van tien minuten lopen – twee minuten wandelen – twaalf minuten lopen – twee minuten wandelen – tien minuten lopen. Hmm, daar kon je eigenlijk best een eind mee komen. En de fysio wilde wel een oogje dichtknijpen als die twee maal twee minuten niet wandelend maar lopend doorgebracht zouden worden. Dit alles natuurlijk op voorwaarde dat het herstel voorspoedig zou verlopen.
Mijn eerste loopje na drie weken gedwongen rust was naar de stembus. Het was 22 november, verkiezingsdag. Tien keer afwisselend een minuut lopen en een minuut wandelen. Nog maar iets meer dan een maand te gaan naar de zeven kilometer – het leek me een onoverbrugbare afstand. Ik trainde me suf om onderbedeelde spiergroepen te versterken, liep drie keer per week mijn rondjes, elke keer een beetje langer, of een beetje sneller, raakte in de stress als ik mijn blessure weer voelde, maar ik leek het te gaan redden. Intussen meldden mijn oudste zoon en mijn dochter dat ze misschien toch maar niet zouden meedoen: geen tijd gehad om te trainen. Ik wierp al mijn overtuigingskracht in de strijd om ze er toch bij te houden, printte oude trainingsschema’s voor ze uit en betoogde dat zeven kilometer toch eigenlijk een afstand van niks was. De jongste, voetbalkeeper, was de helft van de tijd zelf geblesseerd, maar dat is normaal bij hem, dus dat zou wel goed komen.
En zo was het ook. Op 27 december, een van de weinige koude dagen van de afgelopen winter, stonden we met zijn vieren aan de start. De oudste zoon liep schijnbaar moeiteloos zonder noemenswaardige training, de jongste kon hem aardig bijhouden en mijn dochter liep onverstoorbaar in haar eigen tempo, een beetje langzamer dan de rest. En ik? Ik kon ze er allemaal uitlopen. Maar dat deed ik niet, want we zouden bij elkaar blijven. Dus die vier minuten wandelen, die heb ik ook nog kunnen benutten. Halverwege stonden mijn ouders en mijn zusje te zwaaien, precies zoals we het ons hadden voorgesteld. We finishten in een triomfantelijke gezamenlijke eindsprint, ruim boven de veertig minuten, maar de tijd werd gelukkig nergens geregistreerd.
In maart verhuisden mijn ouders naar Utrecht. Om ze welkom te heten had ik ook alweer iets bedacht: op 9 april, Tweede Paasdag, vond de marathon in Utrecht plaats. De hele marathon, daar kon geen sprake van zijn, maar de halve, dat zou misschien wel lukken. Het parcours ging rakelings langs het nieuwe huis van mijn ouders, dat trouwens in de buurt staat waar ik op de kleuter- en lagere school heb gezeten. Mijn herstelprogramma was inmiddels afgerond, nu was het zaak om in korte tijd beter in vorm te raken, tijdens de duurloop op zondag, en op dinsdagavond in de groep van David, een groep die vaak geheel bestond uit lange dunne jongens, die ik dan vergeefs probeerde bij te houden. Maar mijn conditie ging zo wel met sprongen vooruit.
Zo sta ik dan op 9 april aan de start bij de Utrechtse Jaarbeurs. Zonder kinderen ditmaal, want die vinden 21 kilometer véél te ver. Maar de familie is wel present. Iets vóór de helft staat mijn zusje met haar fototoestel langs de Leidse Rijn. Ik kan haar bemoediging wel gebruiken, want in topvorm ben ik nog niet. Iets over de helft staat ze er weer, nu aan de andere kant van de Leidse Rijn. Ik zwaai alsof ik nog meer dan genoeg energie over heb. Vele kilometers later ren ik de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal af en vraag me af waarom zoveel mensen in volle vaart een brug óp lopen, maar inhouden als ze naar beneden gaan – terwijl je die snelheid gewoon cadeau krijgt. Nu nader ik Oog in Al, mijn oude buurt, ik loop langs het huis waar een van mijn vriendinnetjes woonde, en daar zie ik mijn vader en mijn dochter al staan. Zouden ze zien hoe moe ik ben? Welnee! Mijn vader probeert een foto te maken, maar ik ben al voorbij. Links zie ik mijn oude school, en meteen slaan we rechts af, de straat in waardoor ik vroeger naar huis fietste, langs de banketbakker, en daar is het park Oog in Al, waar de bibliotheek was, en waar we de eendjes voerden, en hé, daar staan mijn vader en mijn dochter alweer, hoe kan dat? Mijn vader probeert nogmaals een foto te maken, maar nu schiet er een jongen met een brommer tussendoor. Nou ja. Door maar weer, we zijn er bijna. We lopen door een bekend tunneltje; ach, hier liepen we vroeger als we mijn oma en opa naar de bus brachten. Toen leek het een heel eind, met de bus naar het station, terwijl het nu nog maar een kilometer lopen is. En dan lopen we over de Sowetobrug. Paul Krugerbrug heette die vroeger. In het voorbijgaan zie ik onze oude flat, niets veranderd. Nu nog maar een klein stukje naar de Jaarbeurs. En daar is de finish, en mijn man, en mijn jongste zoon. 1.58, zegt mijn stopwatch, geen PR, maar in elk geval nog binnen de twee uur. Het is weer gelukt, ik kan het nog, en wat geweldig, al die familieleden die speciaal zijn gekomen om mij aan te moedigen!
Inmiddels heb ik nog iets verzonnen om mijn familie aan het hardlopen te binden. Tijdens de Dam tot Damloop in september wil ik meelopen in een running team van de Lornah Kiplagat Foundation (LKF). Een stichting die ernaar streeft meisjes in Kenia een fatsoenlijke opleiding te geven, en hen voor te lichten over aids. En als die meisjes toevallig heel hard kunnen lopen, of heel goed kunnen leren, of allebei, krijgen ze de kans hun talenten elders te ontwikkelen. Daarvoor is geld nodig, en daarom heb ik de afgelopen weken familieleden en bekenden een formulier onder de neus geduwd om me te laten sponsoren. En net nu ik de benodigde honderd euro bij elkaar heb gebedeld, meer zelfs, dient zich een nieuwe blessure aan. Die naar verwachting ook weer de nodige tijd in beslag zal gaan nemen. Wat nu te doen? Beloven dat ik hoe dan ook de Dam tot Damloop zal lopen? Nou nee, niet tegen elke prijs. Eén ding beloof ik wel: de Keniaanse meisjes zullen er niet onder lijden, ook als er voor mij niemand staat te juichen.
P.S. Er is nog plaats in het LKF running team. En ook in sommige andere Goede doelenteams. Als je je aanmeldt voor zo’n team en minimaal honderd euro sponsorgeld inzamelt, kun je gratis deelnemen aan de Dam tot Damloop, eerder starten en gebruikmaken van alle faciliteiten van de businessteams. Dus als je geen startbewijs hebt weten te bemachtigen is dit je kans! Zie www.damloop.nl.
Gepubliceerd op de website van hardloopvereniging ZOEV in juli 2007