Je hebt mensen die wekenlang niet trainen en dan rustig een uur achter elkaar hardlopen. Zo iemand ben ik niet. Als ik een paar weken niet heb gelopen, kan ik weer (bijna) opnieuw beginnen. Daarom blijf ik ook in de vakantie gedisciplineerd drie keer per week doortrainen, ook als de omstandigheden zich daar ogenschijnlijk minder toe lenen.
Dit jaar waren we in Zuid- en Midden-Italië, zowel in stedelijk gebied, Sorrento, Napels en Rome, als in de natuur, in de Abruzzen. In de stad is het vaak een beetje behelpen. Voor zover reisgidsen al aandacht besteden aan hardlopen, bevelen ze vaak een park aan om te ‘joggen’. Maar het punt met parken is: je bent er meestal zo doorheen. In Sorrento, of liever gezegd in het aangrenzende Piano di Sorrento, was het parkje wel erg klein. Piano di Sorrento is een badplaatsje aan de Golf van Napels, met uitzicht op de Vesuvius. Het ligt boven op een imposante rots, om een kloof heen, met aan weerszijden van de kloof twee donkergrijze strandjes die een paar honderd meter lager liggen dan het dorp zelf. Door het dorp loopt één drukke doorgaande weg. Via een steile kronkelweg kun je naar het strand. Dat deed ik dus maar. Op het strand trok ik mijn schoenen uit en liep wat heen en weer. Dan ging ik weer naar boven. En omdat ik nog niet genoeg had gelopen, deed ik dat nog maar een keer, me superieur voelend aan al die jongeren die op hun scootertjes op weg waren naar het strand.
In Napels hadden we een hotel midden in het oude centrum, met van die smalle straatjes waar buren gezellig met elkaar staan te kletsen, niet gehinderd door voorbijrazende scooters en passerende auto’s. Daardoorheen baande ik me een weg, ’s ochtends vroeg of aan het eind van de middag, vervolgens stak ik drukke verkeersaders over, om terecht te komen in de drukste winkelstraat van Napels. Na een slalomtocht tussen het winkelende publiek door kwam ik uit bij de Villa Communale, een park aan de Golf van Napels. Inderdaad was ik daar zo doorheen, dus vervolgens liep ik in tegengestelde richting langs de boulevard, een autovrij gebied waar druk gefietst, gewandeld én hardgelopen werd.
Het echte hardlopen begon wat mij betreft in Pescasseroli, een stadje in het Parco Nazionale d’Abruzzo. Ik had juist die plaats uitgekozen omdat je daar volgens de wandelgids zó vanuit het hotel de bergen in kon lopen. En dat was ook zo. Een duidelijk gemarkeerde wandelroute van 9,5 km leek me een aardig hardlooprondje. Nadat ik ’s ochtends met mijn man een deel van de route wandelend had verkend, ging ik er aan het eind van de middag in mijn eentje hardlopend op uit. Best spannend, al durfde ik dat eigenlijk niet te denken, want ik was toen net Jolanda Linschootens Eenzame uren aan het lezen, die onder meer beschrijft hoe ze in haar eentje 27 uur lang over de woeste heuvels van het Lake District loopt. Maar goed, je moet jezelf nooit met anderen vergelijken. Het stuk dat we ’s ochtends verkend hadden, ging prima. Zelfs een man met een kettingzaag schrikte me niet af. Hij had hout gezaagd. Het nog niet verkende extra lusje leverde iets meer problemen op: tweemaal raakte ik het spoor even bijster, en toen voelde ik me toch niet helemaal op mijn gemak. Niet zozeer vanwege de beren en wolven die daar schijnen te huizen, maar omdat toch die verdwaalde Nederlandse mevrouw door mijn hoofd bleef spoken die vorig jaar na een klein wandelingetje twaalf dagen bij een Spaanse beek moest bivakkeren. Gelukkig wist ik uiteindelijk de roodwitte markeringen terug te vinden. Het terrein was af en toe weerbarstig, veel stenige hellingen, een drooggevallen rivierbedding, boomwortels. Snel ging het niet, vaak was hardlopen onmogelijk, en mijn gemiddelde snelheid lag op 6,5 km per uur. Ik heb het rondje nog twee keer gelopen en de laatste keer haalde ik zowaar 7 km per uur. Maar al met al heb ik er heerlijk gelopen, en mijn voornemen om nog eens deel te nemen aan een echte bergloop is er alleen maar door versterkt. Al zal het niet meteen de UTMB (Ultra-Trail du Mont-Blanc) zijn, die Jolanda binnenkort gaat lopen.
De laatste dagen waren we in Rome. Ons hotel lag dicht bij de Villa Borghese, eveneens een door het hardlopen ingegeven keus. ’s Ochtends voor het ontbijt ging ik op pad. Eerst langs de statige lanen van de Villa Borghese, even genieten van het uitzicht vanaf de Pincio en vervolgens via het Piazza del Popolo naar de Tiber. Je kunt bovenlangs langs de rivier lopen, dan heb je een mooi uitzicht, maar moet je moet wel nu en dan oversteken, omdat er niet één doorlopend voetpad is. Onderlangs is het veel rustiger; aan de westkant is zelfs een – niet erg druk bereden – fietspad. Bij de Engelenburcht stak ik de brug over naar de oostelijke oever. Na twee bruggen kon ik niet verder en moest ik over een morsige trap naar boven. Op het plateautje halverwege de trap lag een zwerver te slapen. Na ruim 10 km arriveerde ik bij het hotel, nog net op tijd voor het ontbijt.
Ik loop in mijn vakantie meestal vrij korte afstanden, 10 km of minder, maar doordat de omstandigheden vaak zwaarder zijn, zowel door de warmte als door de weerbarstige ondergrond, gaat mijn conditie er bijna altijd op vooruit en kan ik met vertrouwen aan het nieuwe hardloopseizoen beginnen.
Deze tekst is ook te lezen op dutchroadrunners.nl