Lente 1939. In het Oostenrijkse kuuroord Badenheim laat de zon zich weer zien, bloembakken verschijnen aan de gevels van de huizen, de impresario dr. Pappenheim arriveert, om te zorgen dat het de vakantiegangers in cultureel opzicht aan niets zal ontbreken. De kruiers van het hotel lopen af en aan met de bontgekleurde koffers van de gasten, de aardbeientaartjes vliegen de banketbakkerij uit. Alles is net als anders. Alleen de vrouw van de apotheker lijdt aan waandenkbeelden. De vertrouwde gasten lijken haar opeens doodziek. En ze heeft het steeds maar over haar joodse ouders, ver weg in Polen.
Er is nog iets vreemds. De Sanitaire Dienst begint inspecties te houden. Niemand weet waarom. Maar als bekend wordt gemaakt dat alle joodse burgers zich bij de Sanitaire Dienst moeten laten registreren, doet iedereen dat trouw. Vrijwel alle vakantiegangers in Badenheim zíjn joods. Keurige mensen. Er maakt wel eens iemand ruzie, er wordt wel eens overspel gepleegd, maar doorgaans gaat het er beschaafd aan toe.
Dan komt het bericht dat iedereen naar Polen moet vertrekken. Het kantoor van de Sanitaire Dienst hangt vol met affiches van het mooie Poolse landschap. Men is dan ook vol goede moed over de aanstaande reis, de lucht is er fris, er wonen veel joden, en Jiddisj is een mooie taal. Intussen vermaakt men zich, men wandelt, eet taartjes, woont optredens bij. En wonder boven wonder, de waandenkbeelden van de apothekersvrouw verdwijnen. Ze verheugt zich op het weerzien met het land van haar jeugd.
Gaandeweg raakt Badenheim afgesloten van de buitenwereld. De postbezorging wordt gestaakt, de winkels worden niet meer bevoorraad. Maar ach, binnenkort gaat iedereen toch naar Polen. En op de dag van vertrek gaat men welgemoed in optocht naar het station, koopt limonade voor onderweg. Zelfs als de trein blijkt te bestaan uit goederenwagons, houdt dr. Pappenheim er de moed in: ‘Als de wagons zo smerig zijn, moet dat betekenen dat de reis niet ver is.’
Dat is de laatste zin van Badenheim 1939, sober verteld door de Israëlische auteur Aharon Appelfeld, even sober vertaald door Kees Meiling. Het boek maakte Appelfeld in 1980 beroemd in Israël en daarbuiten. In 1983 werd het boek al eens uit het Engels (niet uit het oorspronkelijke Hebreeuws) vertaald, maar Appelfeld is hier nooit erg bekend geworden. Uitgeverij Ambo probeert het nu nogmaals, en hopelijk met meer succes. Vorig jaar verscheen Meilings vertaling van zijn autobiografie, Het verhaal van een leven (1999), onlangs gevolgd door Badenheim 1939. En men kan nog even voort, want in totaal schreef Appelfeld meer dan veertig boeken.
Het verhaal van een leven gaat onder meer over Appelfelds verbijsterende oorlogservaringen. Als kind zwierf hij in zijn eentje door de Oekraïense bossen. Hij leefde van wat hij in het bos vond, en kreeg af en toe onderdak bij onderwereldfiguren. Iets van zijn ervaringen heeft hij verwerkt in Tzili (1983), over een joods meisje in soortgelijke omstandigheden. Ook dit boek werd hier in 1983 uit het Engels vertaald.
Veel vaker schreef Appelfeld over de tijd die voorafging aan de Tweede Wereldoorlog, over de dreiging die de joden boven het hoofd hing, maar vooral over hun naïviteit. Zo ook in Badenheim 1939. Volgens Appelfeld is zijn beschrijving gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Hij ging elke zomer met zijn ouders naar een dergelijk kuuroord, waar de joodse middenklasse massaal trachtte te ontsnappen aan het eigen kleinburgerlijke milieu. Maar ze kwamen elkaar er allemaal weer tegen.
Het verhaal mag dan gebaseerd zijn op ware gebeurtenissen, toch maakt het een surrealistische indruk. Doordat de historische context ontbreekt, doordat de personages nogal karikaturaal zijn, en ook doordat er ongewone dingen gebeuren. Het is een vervreemdende ervaring om het boek te lezen. Het doet aan Kafka denken, die door Appelfeld als zijn leermeester wordt beschouwd. Maar terwijl Kafka zich laat lezen als een waarschuwing, als een verontrustende parabel, is er bij Appelfeld iets anders aan de hand. Bij Kafka, hoe onheilspellend ook, kan de lezer denken: gelukkig is het nog niet zover. Bij Appelfeld echter dringt het besef zich op dat de werkelijkheid nog veel erger was, en nog surrealistischer. Appelfeld laat de ergste gruwelen uit de Tweede Wereldoorlog ongenoemd. ‘Ik wil alleen schrijven over mensen die menselijk blijven’, zei hij in een interview.
Die omzichtige benadering werkt soms heel sterk. De suggestie van het onheil dat de beste, brave vakantiegangers in Badenheim boven het hoofd hangt, is voldoende om de lezer de rillingen over de rug te laten lopen. Voor de naïeve, kleinburgerlijke joden die geen weet hadden van wat zich om hen heen afspeelde, was het nazi-geweld een soort natuurkracht waardoor ze overspoeld werden. Appelfeld vertelde Philip Roth in een interview dat hij gefascineerd was door de argeloosheid van de joden, die zich zo makkelijk in getto’s liet opsluiten en naar kampen lieten voeren. En dat terwijl joden te boek staan als een sluw volk! Die argeloosheid stond hem voor ogen bij het schrijven van Badenheim 1939.
Toch lijkt het soms alsof Appelfeld bang is om dieper door te dringen. Hij concentreert zich op de slachtoffers. Hij idealiseert hen niet, ze zijn vaak dom, of naïef, soms zelfs gemeen, maar het blijven slachtoffers. En de daders, die zijn afwezig. In Badenheim 1939 komt geen nazi voor. De Sanitaire Dienst is een abstract begrip. Appelfeld, zegt hij zelf, interesseert zich niet voor de daders. Mensen die hem wilden vermoorden kan hij niet begrijpen en wil hij niet begrijpen.
Dat is niet per se een bezwaar. In Tzili worden de gebeurtenissen gezien door de ogen van een kind. Een kind dat geen weet heeft van daders, en slechts geconfronteerd wordt met duistere krachten die haar blijkbaar willen vernietigen. Voor Tzili hebben de daders geen gezicht. Dat werkt. Dat maakt Tzili zelfs tot een van de mooiste boeken over de jodenvervolging. Maar soms voldoet zo’n kinderlijk perspectief niet. De jodenmoord wérd niet gepleegd door duistere, mythische krachten, maar door gewone mensen. Dat maakt het juist zo verontrustend. Misschien is het onmenselijk om van Appelfeld te vragen zich in die ‘gewone mensen’ te verdiepen, maar áls hij het zou aandurven, zou zijn indrukwekkende werk nog aan kracht winnen.
Aharon Appelfeld, Badenheim 1939. Vertaald uit het Hebreeuws door Kees Meiling. Ambo. 148 p. € 16,95.
Deze recensie verscheen oorspronkelijk in NRC Handelsblad van 26 mei 2006. Je kunt het artikel hier als PDF lezen.