Het intellectuele ambacht van de vertaler
door Orli Austen en Hanneke Marttin
Hilde Pach ontvangt op vrijdag 14 december de vertaalprijs van het Fonds voor de Letteren. Ooit vormde de lezing van Mijn Michaël van Amos Oz voor haar een stimulans om Hebreeuws te gaan studeren. Inmiddels ontsluit Pach al meer dan twintig jaar hedendaagse Hebreeuwse literatuur voor de Nederlandse lezer, waaronder vrijwel al het werk van Amos Oz en diverse boeken van David Grossman. In januari verschijnt Hilde Pachs hervertaling van Mijn Michaël bij De Bezige Bij. Naast haar vertaalwerk zet Pach zich ook als auteur, recensent, docent en wetenschappelijk onderzoeker in voor de Israëlische en Jiddisje literatuur en het literair vertalen.
“Zolang als ik me kan herinneren ben ik gefascineerd geweest door joodse zaken. Terwijl ik zelf niet joods ben. Ik heb het altijd een beetje gênant gevonden, maar zo langzamerhand accepteer ik maar gewoon dat het zo is. Het was vooral de wereld van het seculiere, ‘intellectuele’ jodendom die mij aansprak. Daar wilde ik op de een of andere manier bij horen. Van de religieuze component ben ik me pas later bewust geworden. Omdat ik zelf niet gelovig ben, staat het religieuze jodendom verder van me af. Al vind ik het eindeloze zoeken naar interpretaties van Tora en Talmoed en de discussies daarover wel weer fascinerend. Dat is natuurlijk ook bij uitstek een intellectuele activiteit. Op de middelbare school raakte ik ook politiek geïnteresseerd en begon ik me een beeld te vormen van de situatie in het Midden-Oosten. Tijdens discussies kreeg ik wel meer oog voor de benarde positie van de Palestijnen. Maar het gekke was dat mijn sympathie voor Israël daardoor niet afnam. Daarom was het zo’n bijzondere ervaring toen ik in 1973 een interview las met de toen nog volslagen onbekende schrijver Amos Oz, ter gelegenheid van de verschijning van Mijn Michaël in Nederlandse vertaling. Hij was een échte Israëli, geboren in Israël, een kibboetsnik zelfs, die hield van zijn land, maar tegelijkertijd had hij er kritiek op en pleitte hij zelfs voor een Palestijnse staat, wat in die tijd nog bijna niemand deed.
Mijn Michaël
De algemene opinie in Nederland was toen tamelijk pro-Israëlisch, zoals tijdens en na de Jom Kipoeroorlog bijvoorbeeld bleek uit de oliecrisis, toen Arabische olieproducenten weigerden Nederland olie te verkopen vanwege de Nederlandse steun aan Israël. Toch was er na de Zesdaagse Oorlog ook wel kritiek op Israël, vanwege de verovering en bezetting van de Westelijke Jordaanoever, Gaza, de Golan en de Sinaï. In die tijd is bijvoorbeeld het Palestina Komitee opgericht, dat aandacht vroeg voor het lot van de Palestijnen.
Toen ik Mijn Michaël op mijn zestiende las, vond ik het heel bijzonder dat een man zo’n overtuigend beeld kon scheppen van een vrouw, zo van binnenuit geschreven. Mijn Michaël is wel ‘de Israëlische Madame Bovary’ genoemd, maar dat had ik in die tijd nog niet gelezen. Ik weet wel dat ik in de zesde klas een boekbespreking hield over Eline Vere, en dat ik toen de prestatie van Louis Couperus vergeleek met die van Amos Oz in Mijn Michaël. Het is ook hetzelfde soort vrouw dat beschreven wordt, dromerig, melancholiek, hunkerend naar liefde, maar niet in staat de liefde die ze ontvangt te beantwoorden. Maar wat ik ook mooi vond aan dit boek is dat het Channa’s relatie met haar man Michaël spiegelt aan haar relatie met haar woonplaats Jeruzalem. Allebei zijn ze in haar ogen zowel saai als ondoorgrondelijk. En omdat ze er in het dagelijks leven niet in slaagt om tot Michaël door te dringen, probeert ze in haar dromen op een radicale manier door te dringen tot Jeruzalem: ze fantaseert dat ze de Arabische buurjongens met wie ze als kind speelde, opdracht geeft een aanslag te plegen op de stad. Een pikant thema in 1968, toen het boek in Israël verscheen. Inmiddels besef ik dat Amos Oz met dit boek wilde afrekenen met de nogal verstikkende atmosfeer van zijn jeugd in Jeruzalem, en dat hij door de beschrijving van Channa heeft geprobeerd iets te begrijpen van wat er in zijn moeder is omgegaan voordat ze, toen hij twaalf was, zelfmoord pleegde. Bij eerste lezing had ik daar nog niet zoveel weet van, maar ik werd er toch door gegrepen.
Literatuur en politiek
Israëlische schrijvers zijn vaak politiek geëngageerd, en bijna altijd links, maar ze laten dat niet altijd blijken in de fictie die ze schrijven. David Grossman en Meir Shalev doen het vrijwel nooit, A.B. Yehoshua en Amos Oz meestal wel. Voor hen is de politiek zozeer onderdeel van het dagelijks leven dat die als vanzelf in hun boeken verschijnt. Maar voor de meeste jongere schrijvers geldt dat helemaal niet meer. Zij schrijven bij voorkeur boeken waaraan je nauwelijks kunt zien waar ze zich afspelen. De Israëlische literatuur wordt steeds ‘westerser’, steeds introverter ook, en bevat minder ‘straatrumoer’ dan vroeger. Dat vind ik wel een beetje jammer, want zulke literatuur hebben we zelf ook in overvloed. Maar aan de andere kant, een goed boek kan overal gesitueerd zijn.
Veelzijdigheid
Ik vind heel veel verschillende dingen leuk. Literair vertalen is op zichzelf al een heel veelzijdig vak, want je komt al vertalend met allerlei verschillende aspecten van de werkelijkheid in aanraking en je moet overal een beetje verstand van hebben. Toch zou ik niet alleen maar willen vertalen. Je zit altijd maar in je eentje achter je computer, wat ik vaak heel prettig vind, maar ik wil ook wel eens buitenspelen. Ik heb het nodig om af en toe met echte mensen in contact te komen en soms ook om een beetje mijn stempel op dingen te drukken. Zo ben ik bijvoorbeeld een paar jaar stadsdeelbestuurder geweest, en redacteur van het Nieuw Israelietisch Weekblad, ik geef lezingen en cursussen, en zo ben ik ook in het VvL-bestuur terechtgekomen. Maar ik kom telkens terug bij het vertalen. Dat blijkt toch de rode draad in mijn leven. Ik vind het een rustgevend vak, het is echt een ambacht. Ik hoef niet meer te worstelen met de vormgeving van ideeën; dat heeft iemand anders al gedaan. Ik moet de ideeën alleen zo goed mogelijk in het Nederlands weergeven. Maar dat is tegelijk de reden dat ik aan vertalen alleen niet genoeg heb. Hoewel de ideeën van de schrijvers die ik vertaal vaak briljanter zijn dan ik ze ooit zal kunnen bedenken, heb ik van tijd tot tijd de behoefte om uiting te geven aan mijn eigen ideeën. Daarom schrijf ik. Dat is een worsteling, maar als het eenmaal op papier staat, is de voldoening groot. Ik schrijf geen fictie, maar vooral recensies en interviews, en sinds een paar jaar een proefschrift, over de zeventiende-eeuwse Jiddisje pers in Nederland. Mijn artikelen gaan vaak over literatuur of over taal. Dat zijn dingen die me na aan het hart liggen, en waar ik bovendien voor gestudeerd heb. Maar ik vind het ook leuk om te schrijven over wat zich in de maatschappij afspeelt. Ik heb in de loop der jaren allerlei soorten mensen geïnterviewd, van Van Agt tot de juf van een joodse kleuterschool.
Hardlopen
Ik schrijf zelfs over hardlopen, sinds ik daar een paar jaar geleden mee ben begonnen. Behalve dat hardlopen een welkome afwisseling vormt met de lange uren die ik achter mijn bureau doorbreng, maakt het vooral mijn hoofd leeg. Daarmee verdwijnen natuurlijk niet alle problemen, maar ze gaan je leven minder beheersen. En wanneer het vertaalproblemen betreft: als ik niet meteen op een goede vertaling kan komen, laat ik het rusten en vertaal ik gewoon verder. Als ik dezelfde passage een tijdje later overlees, komt de oplossing soms vanzelf. Lastig zijn vooral liedjes en gedichtjes. Die moeten rijmen, en tegelijkertijd moeten de betekenis en de stijl behouden blijven. Zoiets blijft door mijn hoofd spelen en soms bedenk ik dan onder het boodschappen doen wat het moet worden. Maar vaker bewaar ik ze tot het allerlaatst, en dan ga ik ervoor zitten. Dan móét er wel iets komen. En dat gebeurt uiteindelijk ook altijd. In de novelle Verzen van het leven en de dood van Amos Oz, het voorlaatste boek dat ik vertaald heb, komt bijvoorbeeld een fictieve dichter voor van light verse, die veelvuldig geciteerd wordt. Van een van zijn versjes heb ik – pas in de drukproef – gemaakt: ‘Er is geen bruidegom zonder bruid / en geen theepot zonder tuit.’ Het grappige was dat vervolgens in bijna alle recensies juist die regels opdoken om de dichter in kwestie te kenschetsen.
Over vertalen
Ik heb met Amos Oz regelmatig contact, met andere schrijvers minder. Ik probeer eerst alle vertaalproblemen zelf op te lossen of ik vraag advies bij deskundigen in mijn eigen omgeving. Als ik een vertaling van Amos Oz af heb en er zijn dan nog vragen overgebleven, stuur ik hem een fax (hij heeft geen e-mail) en dan antwoordt hij meestal prompt, per fax of telefoon. Het gaat dan doorgaans om heel concrete dingen, zoals de vraag of hij een bepaald woord in betekenis a of betekenis b heeft gebruikt. Ook als ik denk dat hij iets heeft geschreven dat niet klopt, vraag ik het even na. Zo heb ik hem gevraagd of er begin jaren tachtig in Elat echt al sushirestaurants waren. Antwoord: ‘Nee, nu je het zegt, maak er maar een Chinees restaurant van.’
Toen ik begon met vertalen, halverwege de jaren tachtig, had ik al een paar vertalingen geredigeerd. Ik studeerde Nederlands, Hebreeuws en Jiddisj en werkte voor Amphora Books, een kleine uitgeverij die als een van de eerste Israëlische literatuur in vertaling uitbracht, en waar ook mijn eerste vertaling uitkwam, De Heuvel van de Boze Raad van Amos Oz. Ik wist toen vooral hoe een vertaling er níét uit moest zien. Ik ben dus maar gewoon begonnen. Mijn uitgangspunt was: waar mogelijk trouw blijven aan de tekst, maar zodanig dat de vertaling bij de Nederlandse lezer ongeveer dezelfde indruk teweegbrengt als het origineel bij de Israëlische lezer. Dat is natuurlijk nooit helemaal mogelijk, en naarmate je langer vertaalt, lijkt het wel steeds moeilijker te worden, omdat je steeds meer nuances gaat herkennen in zowel bron- als doeltaal, maar ik vind het ook nu nog het meest vruchtbare uitgangspunt. Je moet wel een zeker talent hebben om te vertalen, anders leer je het nooit. Als ik nu mijn eerste vertalingen bekijk, ben ik er nog best tevreden over. Ik weet nu meer van Hebreeuws en van de situatie in Israël, maar het ‘vertaalgevoel’ was er al. Ik had wel de behoefte om wat meer te weten te komen over de theoretische achtergronden van het vertalen. Ik had bij mijn studie Nederlands wel eens iets vernomen over vertaalwetenschap, en dat schrikte me nogal af door het hoge abstractieniveau en de weinig praktische benadering. Totdat ik het in 1986 verschenen Vertalen wat er staat van Arthur Langeveld in handen kreeg. Wat hij schreef vond ik zo verstandig en genuanceerd dat ik er diep van onder de indruk was. Het sloot aan bij wat ik intuïtief al probeerde te doen. Het gaf me het gevoel dat ik op de goede weg was. Ik vind het dan ook een eer dat juist Arthur Langeveld de voorzitter is van de jury die mij de prijs heeft toegekend.
Er is tot nu toe één Israëlische schrijver geweest die de Nobelprijs voor de literatuur heeft gewonnen, Sjmoeël Josef Agnon. Hij is hier vrijwel onbekend, al is hij misschien iets bekender geworden sinds Amos Oz hem heeft beschreven in een Verhaal van liefde en duisternis, als de overbuurman van zijn oudoom Josef Klausner. Agnon schreef in de eerste helft van de twintigste eeuw romans en verhalen die qua thematiek heel modern waren, maar qua taalgebruik erg afwijkend van het moderne Hebreeuws, en dat was zelfs al zo toen hij zijn boeken schreef. Het huidige Hebreeuws is een samenstel van verschillende taalstadia, Bijbels en na-Bijbels, met allerlei moderne toevoegingen. Agnon gebruikt ook elementen uit die verschillende stadia, maar volgt daarbij een volstrekt eigen weg. Dat resulteert in een taal die voor veel Israëli’s van nu nauwelijks meer te begrijpen is. Van hem zou ik wel eens iets willen vertalen, gewoon om te kijken of ik het kan. Of het mogelijk is om zijn woorden op een begrijpelijke manier over te brengen in het Nederlands en tegelijkertijd recht te doen aan zijn bijzondere manier van schrijven.”
Interview ter gelegenheid van de toekenning van de Vertaalprijs van het Fonds voor de Letteren in 2007. Oorspronkelijk verschenen op de website van het Fonds voor de Letteren.