De eerste zelfmoordterrorist

Simson stond altijd bekend om zijn oudtestamentische woede. De Israelische schrijver David Grossman ziet hem als een symbool van zijn land. En als een gemankeerde kunstenaar.

In zijn nieuwste boek, Leeuwenhoning, dat deze week in vertaling verschijnt in de serie ‘De mythen’, verplaatst David Grossman zich in de Bijbelse figuur Simson. Omdat Grossman hier, net als in veel van zijn andere werk, een belangrijke plaats inruimt voor de ouder-kindrelatie en hij bovendien parallellen trekt tussen het gedrag van Simson en dat van het huidige Israël, gaan de gedachten van de lezer onwillekeurig uit naar zijn zoon Oeri, die vorige maand sneuvelde in Libanon. Een gebeurtenis die velen schokte, te meer omdat Grossman al jaren ijvert voor een oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict en bovendien vlak voor de dood van zijn zoon met collega-schrijvers gepleit had voor een wapenstilstand. Het is verleidelijk om in de door Grossman beschreven tragedie van Simson én die van Israël te vergelijken met de recente tragische gebeurtenis in zijn eigen leven. Grossman voltooide het boek echter al in 2003. Het gaat hier dus om wat Grossman over Simson te zeggen heeft.
‘Mijn Simson’, zegt Grossman in de inleiding, ‘is niet de moedige leider (die, laten we wel zijn, zijn volk in feite nooit geleid heeft), noch de nazireeër Gods (die, daar kunnen we ook niet omheen, geneigd was tot hoererij en lust), noch een ordinaire gespierde moordenaar. Voor mij is dit in de eerste plaats het verhaal van een man wiens leven een continue strijd was om zich te schikken naar het machtige levenslot dat hem is opgelegd, een lot dat hij nooit heeft kunnen vervullen en blijkbaar ook nooit heeft kunnen begrijpen. Het is het verhaal van een kind dat voor zijn vader en moeder vanaf zijn geboorte een vreemde was; het verhaal van een geweldenaar die voortdurend naar de liefde van zijn ouders – en daarom ook naar liefde in het algemeen – verlangt, maar die uiteindelijk nooit krijgt.’

Simsons moeder was onvruchtbaar, totdat een engel Gods haar de komst van een zoon aankondigt, een nazireeër, die vanaf zijn geboorte aan God gewijd zal zijn, geen alcohol mag drinken en zijn haar niet mag afscheren. Hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen. De aanstaande moeder voelt aan, veronderstelt Grossman, dat haar zoon nooit helemaal van haar zal zijn. Zo ontstaat er nog voor de geboorte een afstand tussen moeder en zoon, en daardoor ook tussen hem en de rest van de wereld.

Tegelijkertijd heeft Simson een eigen karakter, dat vaak botst met zijn lot. Onderweg naar zijn meisje komt hij een leeuw tegen, die hij verscheurt met zijn blote handen. Misschien omdat hij zelf schrikt van zijn bovenmenselijke kracht verzwijgt hij de gebeurtenis voor zijn ouders. Als hij het meisje later ophaalt, gaat hij even langs de dode leeuw. In het kadaver heeft zich een zwerm bijen genesteld. Simson haalt de honing er met zijn blote handen uit en gaat terug naar zijn ouders om hen ervan te laten proeven. Grossman ziet hierin een poging om dichter bij zijn ouders te komen. Hij wil met de honing iets zeggen wat hij in woorden niet kan uitdrukken.

De scène met de honing is voor Grossman cruciaal. Omdat Simson hier mogelijk ‘de kracht ontdekt van de betekenis en de symboliek die verborgen liggen in grote, sterke beelden’. Dit is het moment, zegt Grossman, dat Simson ontdekt hoe een kunstenaar naar de werkelijkheid kijkt. En vanaf dit moment vertoont hij steeds duidelijker de neiging om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Het is een boude uitspraak, want dit is tevens het moment dat Simson dood en verderf begint te zaaien. Ook voor zichzelf.

Dat begint al tijdens zijn huwelijksfeest. Simson geeft de bruiloftsgasten een onmogelijk raadsel op: ‘Uit de verslinder kwam voedsel voort / en uit de sterke zoetheid.’ De gasten komen pas achter de oplossing als Simsons vrouw het verklapt. Simson laat daarop zijn vrouw in de steek, slaat uit woede dertig man dood en keert terug naar zijn ouderlijk huis.

Later verlangt hij terug naar zijn vrouw, maar die blijkt al vergeven aan een ander. Simsons wraak is verschrikkelijk. Hij vangt driehonderd vossen, bindt ze twee aan twee met de staarten aan elkaar, telkens met een fakkel ertussen, en stuurt ze de korenvelden in Ook hierin ziet Grossman de hand van de kunstenaar, zij het een wrede.

Ondanks zijn agressie is Simson in de joodse traditie een held, zegt Grossman, ‘misschien wel omdat hij in zijn diepere kenmerken – zijn eenzaamheid en verstotenheid, zijn sterke behoefte om anders en geheimzinnig te blijven, maar tegelijk ook zijn onbegrensde gretigheid om zich met vreemden in te laten – „joodse” trekken bij uitstek vertegenwoordigt en vertoont’. Bovendien keken de joden, die tweeduizend jaar lang altijd maar rekening moesten houden met anderen en nooit uit de band mochten springen, bewonderend en afgunstig naar Simson, die straffeloos agressief, impulsief en zonder morele remmingen kon optreden. In de jonge staat Israël werd ‘Simson’ vervolgens een populaire naam voor legereenheden en sportscholen.

Dan komt Grossman met een interessante parallel tussen de militaire macht van Israël en de kracht van Simson. Het besef dat Israël een grote militaire macht bezit is niet werkelijk doorgedrongen tot het nationale bewustzijn. Net als Simson past men in Israël soms automatisch geweld toe zonder andere middelen te overwegen. En dat heeft weer te maken met het eeuwige gevoel van onveiligheid, van er alleen voorstaan, dat ook met het ontstaan van Israël niet is verdwenen.

Tot slot wordt Simson verliefd op de Filistijnse Delila. Zij krijgt van de Filistijnse machthebbers de opdracht Simson te verleiden en te achterhalen waarin zijn kracht schuilt. Hij leidt haar een paar maal om de tuin, maar dan ‘kan zijn ziel niet meer wachten om te sterven’ en vertelt hij de waarheid: zijn kracht schuilt in zijn haar. Het lijkt, zegt Grossman, alsof deze bekentenis hem oplucht: eindelijk heeft hij iemand in vertrouwen durven nemen, ook al weet hij dat hij daarmee zijn doodvonnis tekent. Hij valt in slaap op Delila’s schoot. Zij scheert onmiddellijk zijn vlechten af en levert hem uit aan de Filistijnen, die hem de ogen uitsteken en hem gevangenzetten in Gaza. Later houden ze een offerfeest voor hun god om zijn gevangenneming te vieren. Simson wordt tussen de zuilen van de tempel gezet. God schenkt hem nog eenmaal kracht om het gebouw te laten instorten en daarmee niet alleen zichzelf te doden, maar ook alle Filistijnse feestvierders: de eerste zelfmoordaanslag, oordeelt Grossman. En hij sluit zelfs niet uit dat zijn daad ‘de weg heeft gewezen naar een manier van handelen die de laatste jaren verder uitgewerkt en geperfectioneerd is’. Zou de joodse held Simson met zijn door God gesanctioneerde daad Palestijnse jongeren tot inspiratie hebben gediend? Dat zou een staaltje van perverse ironie zijn, maar het lijkt iets te veel eer voor deze held. Een held die door de pen van David Grossman in al zijn vreemdheid en onbegrijpelijkheid toch een mens van vlees en bloed wordt.

 

David Grossman: Leeuwenhoning. Het verhaal van Simson. Vertaling uit het Hebreeuws: Shulamith Bamberger. De Bezige Bij, 159 blz. € 16,50

 

Dit artikel verscheen op 29 september 2006 in NRC  Handelsblad. Hier kun je het als PDF lezen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.