Nir Baram, Goede mensen. Vertaling Hilde Pach. Voorpublicatie

Dat was nog eens dankbaarheid.

Hoe dan ook, ook ditmaal reageerde Herman niet op hem. Zijn gezelschap zat luidkeels te drinken en te praten, en ten slotte kwam de oude ober op wankele benen naar hen toe en presenteerde hun de rekening. De oude man begreep precies met welke taak de baas hem had opgezadeld, een lafaard die achter de toog bleef staan met een geladen pistool in de hand.

‘Vijf miljoen vijfhonderd mark?’ schreeuwde een van hen. ‘Konden jullie het niet eens afronden, vuile honden…?’

Dit gezelschap wilden stond als één man te joelen terwijl twee van hen de rekening in brand staken en de ober dwongen het brandende papier vast te houden en de nieuwe prijs te zingen. De ober schreeuwde het uit van de pijn, zijn aderen zwollen op en wonden zich als het ware als de strop van een galg om zijn hals. Ten slotte gaf Hermann hem een duw en viel hij dankbaar op de grond.

Nicht satisfaktionsfähig’,[1] riep Hermann.

Thomas zag dat Hermann zichzelf hiermee in gevaar had gebracht; enkelen van zijn vrienden zouden ongetwijfeld begrijpen dat die duw bedoeld was om het brandende papier uit de handen van de ober te laten vallen. Met andere woorden: Hermann had zonder aantoonbare reden medelijden getoond, en Thomas vermoedde dat hij nu gedwongen was hun een nieuwe wrede daad te tonen.

Hermann ging op een van de stoelen staan, zwaaide met zijn stok en schreeuwde: ‘Zijn jullie gek geworden? We konden de vorige prijs al niet betalen, en dan willen jullie nu nog meer? Hoe kan de prijs in de twee uur dat we hier gezeten hebben met veertig procent gestegen zijn? Kun je niet eens meer bier drinken in deze vervloekte stad?’ En toen gooide hij zijn stok naar het raam van het café.

Zijn vrienden keken hem spottend aan. Een pathetische vertoning. Had hij gehoopt dat ze zouden geloven dat hij het raam had willen ingooien?

‘Is dat niet die schoolvriend van je?’ fluisterde zijn vader tegen hem.

‘Ja, maar hij gedraagt zich al jaren alsof ik een melaatse ben, die herrieschopper’, antwoordde Thomas verstrooid, terwijl hij zijn ogen niet van Hermann kon afhouden.

Hermann begreep blijkbaar dat hij geen keus had. Als je een vandaal wilt zijn, moet je je aan de regels houden. Hij stapte moeizaam van de stoel af, keek om zich heen, de zon scheen met een gouden licht in zijn ogen. Hij deed ze dicht en toen voorzichtig weer open. Zijn vrienden stonden rechtop, alsof ze luisterden naar een redevoering op een bijeenkomst, hun overhemd een beetje gekreukt, hun pet naar voren, hun handen in de gesp van hun riem gestoken. Hermann draaide zich om, tilde met beide handen de stoel op en keek achterom het café in, en Thomas verbeeldde zich dat hij bedroefdheid in zijn ogen zag. En toen vouwde hij zijn lichaam dubbel en smeet met een enorme zwaai de stoel door het raam. De ruit brak en de splinters verspreidden zich rondom twee oude dames die een avondkoffie zaten te drinken. Zijn vrienden juichten en sloegen hem op de schouder, terwijl de overige cafébezoekers hun blik op hem vestigden. Sommigen stemden zo te zien in met zijn actie of konden zich op zijn minst vinden in de woede waardoor die ontketend was. Thomas schrok toen hij zag dat ook zijn vader opleefde en met mensen begon te praten, tevreden over Hermann.

‘Ze betaalden mij een weekloon,’ vertelde hij aan de mensen aan de naburige tafeltjes, ‘toen heb ik gevraagd of ik voortaan een dagloon kon krijgen, ik zei dat het geld dat ik aan het eind van de week ontving, op maandag niet veel meer waard was. De directeur stuurde me weg om mijn contract nog eens over te lezen: “Geachte heer Heiselberg,” schreeuwde hij tegen me, die schurk, “ziet u hier een paragraaf over een dagloon? Hoe komt het toch dat werknemers altijd alleen maar dingen eisen van het bedrijf? Bent u soms communist of zo? Staat er in uw contract hoe u ons compenseert in moeilijke tijden, als er geen enkele klant komt opdagen? Zelfs in Mozambique lachten ze ons uit, terwijl we de nodige ideeën hadden om samen zaken te doen. Het Duitse volk ligt op de grond en iedereen rukt onze ledematen uit. Onze economie danst naar de hel, en iedereen geniet maar en lacht maar.”’

‘Wat een brutaliteit’, riep iemand.

‘U had hem een stomp in zijn gezicht moeten geven’, siste een jongeman in een bruin overhemd, waarschijnlijk iemand van Hermanns gezelschap.

‘De volgende dag werd ik ontslagen’, klaagde zijn vader op bedroefde maar opstandige toon, die duidelijk bedoeld was om het kleine gezelschap nog wat op te hitsen. Hij sloeg geen acht op de wenken van zijn zoon, die de hele tijd zijn blik naar de grond had gericht en zijn vaders pols vastgreep als om hem tot zwijgen te brengen.

‘Die rijken kennen geen schaamte’, riep een jonge vrouw terwijl ze haar zoontje streelde.

‘Geen schaamte’, gromde zijn vader.

 

In de ruime vergaderzaal zeeg de bezwete Thomas neer in zijn vaste stoel, die iets hoger was dan de overige stoelen. Het witte licht sloeg hem in het gezicht. Hij had al een paar keer gevraagd of de verlichting in deze ruimte vervangen kon worden, verlichting die daglicht nabootste, was immers onverdraaglijk.

Nou, mevrouw Stein was dus slimmer geweest dan hij gedacht had. Nu begreep hij waarom ze juist vandaag bij hen aan de deur was gekomen, nadat bekend was geworden dat Vom Rath was overleden. Die vrouw was een plaag die hem vanaf zijn jeugd achtervolgde. Hij leverde haar graag uit aan de genade van Hermann en zijn vrienden – al zouden die nietsnutten niet weten hoe ze het werk moesten opknappen.

Het was al zeven uur, en Karlson Mailer was nog niet op kantoor verschenen. Dat was vreemd, want de bespreking met Daimler-Benz had Karlson, die nog steeds, in elk geval officieel, fungeerde als directeur van de zaak, behoorlijk beziggehouden. In feite leidden ze de zaak samen, maar Karlson, ‘de man van de eigenaars’, had het laatste woord. Hij was van Thomas’ leeftijd, een lange man met kortgeknipt haar, met de kaken van een roofdier. In zijn zwarte ogen lag een bedrukkende verveling, een uitdrukking die bij Thomas altijd de behoefte opriep om hem toch ergens voor te interesseren. Maar wat hem bovenal tegenstond, was het respect dat Karlson kreeg juist omdat hij mensen aan het twijfelen bracht of ze wel het recht hadden zijn tijd in beslag te nemen. Zelfs de klanten hadden ontzag voor hem. Thomas had inmiddels begrepen dat die menselijke draaikolk – die losstond van de zakelijke relatie tussen klant en bedrijf, van contracten, tabellen en indexen – elke wetmatigheid en logica ontbeerde. Karlson Mailer beroerde verborgen snaren in de ziel van zijn gesprekspartners, bracht bij mensen de drang teweeg om hem tevreden te stellen, ook als dat in strijd was met elk zakelijk inzicht. De man kreeg respect zonder dat hij ooit in zijn leven een briljant idee had geformuleerd, gewoon om wat hij was.

In tegenstelling tot Karlson was Thomas iemand die sprongsgewijs vooruitkwam. Ongeveer een jaar nadat hij bij Milton was gekomen, begon een opwindende periode, waarin hij de afdeling Psychologie van het Duitse koopgedrag oprichtte. Er ging nog een jaar voorbij, en de afdeling had al klanten vergaard, maar hij begon zich lusteloos te voelen en verbeeldde zich dat er nooit meer iets nieuws zou gebeuren. De dagen regen zich aaneen en hij begreep niet waar al die tijd bleef.

De zomer van 1929 gaf het sein dat hij zou opklimmen in het bedrijf. De hoofddirecteuren van Milton gingen naar de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling in Sevilla en hij werd uitgekozen om hen te vergezellen als vertegenwoordiger van de Duitse vestiging. Mevrouw Günther, die niet was uitgenodigd, was beledigd, en dreigde met ontslag.

‘Frau Günther, ik begrijp er niets van’, hield Thomas zich van den domme. ‘Als ik terugkom, zal ik u alles vertellen, we zullen ook foto’s voor u maken, dan is het net alsof u erbij geweest bent.’

Tijdens die cruciale reis naar Spanje kwam het idee bij hem op dat zijn leven zou veranderen: hij stond tussen Jack Fisk en Karlson Mailer op de eerste verdieping van de Plaza de España, het schitterende plein dat gebouwd was ten behoeve van deze tentoonstelling, streek over de steentjes van terracotta en zijn ogen daalden af naar de begane grond, waar bankjes gedecoreerd met plattegronden van de Spaanse provincies om het fraaie plein heen stonden. Plotseling werd zijn lichaam als het ware overspoeld door een warme golf, en hij deed zijn ogen dicht en zag in zijn verbeelding een soortgelijk plein dat het centrum zou zijn van Milton, en zij, de directeuren, stonden erboven tussen de bogen, terwijl aan hun voeten de vestigingen lagen van de Psychologie van het koopgedrag van de Franse ziel, en de Spaanse, en de Engelse.

Er gingen twee jaar voorbij voordat de Duitse vestiging zich weer stabiliseerde onder de leiding van Karlson Mailer, die Jack Fisk was opgevolgd als directeur van Milton Berlijn. En toen het juiste moment was aangebroken, deed Thomas, in deze zelfde kamer, voor hem zijn grote uitbreidingsplan uit de doeken. Karlson verspilde twee maanden aan heftige twijfels, maar moest uiteindelijk, nadat Thomas contact had gezocht met Jack Fisk, die inmiddels was teruggekeerd naar New York en was benoemd tot vicepresident van het bedrijf, het plan goedkeuren. Er brak een geweldige periode aan, de beste in zijn carrière. Elke ochtend naaide hij uit de wolken verschillende plattegronden van Milton Europa, en de lucht die door zijn raam zichtbaar was, spoorde hem aan om de wereld te bestormen. Hij ondernam reizen naar Rome, Warschau, Londen en Parijs, en maakte kennis met verschillende maatschappijen en culturen, die elk een ander theoretisch kader vereisten… Toen Karlson tijdens een van de vergaderingen opmerkte: ‘Ik zie dat we in het bedrijf een kleine Alexander de Grote hebben grootgebracht’, antwoordde Thomas hem, vastbesloten om iedere persoonlijke triomf te vermijden: ‘Je moet niet bang zijn voor uitdagingen, beste vriend. We zullen erin slagen een pan-Europees systeem op te zetten dat in elk geval op het eerste gezicht werkt volgens keiharde wetmatigheden en coördinaten, maar toch de specifieke mentaliteit kan absorberen van elke plek waar het wordt toegepast.’

Hij leerde tientallen mensen kennen, van wie sommigen hem bevruchtten met enthousiaste ideeën, en al die ontmoetingen deden een ambitie in hem ontbranden die hem geen rust gunde. Volgens zijn plannen zouden er eind 1940 tien vestigingen van Milton in Europa zijn. ’s Nachts, in de trein, zag hij in zijn visioenen een ‘Miltontrein’, die alleen bestemd was voor de medewerkers van het bedrijf; hij droomde van een Amerikaanse reus die hem de hand reikte en met wie hij samen over de oceanen zweefde, terwijl ze met één grootse beweging het vasteland veroverden. En daarna het Verre Oosten, het Britse imperium: Australië, India… was de wereld niet groot?

 

Thomas schrok op. In de vergaderzaal was een vrij kleine, bebrilde man verschenen, wiens dikke armen verpakt waren in het gestreken pak van een regeringsambtenaar, met een gouden speld op de boord van zijn overhemd. De man knikte naar Thomas en hinkte lichtvoetig naar de stoel tegenover hem.

‘Een skiongeval in Cortina’, wees hij op zijn manke been. ‘Mijn arme vrouw heeft haar sleutelbeen gebroken…’

Aanvankelijk wekte de man geen enkele interesse op bij Thomas, die dacht dat het een van die allemaal op elkaar lijkende ambtenaartjes was die de laatste jaren de straten bevolkten en die allemaal tussen de 250 en 1000 rijksmark per maand verdienden. Waarschijnlijk was deze man gestuurd om een of andere boodschap aan Karlson over te brengen, die in contact stond met allerlei ministeries.

De man ging zitten, keek Thomas weer aan, wees met zijn vinger naar de deur en zei zachtjes: ‘Doet u hem dicht, alstublieft.’

Terwijl hij deed wat hem was opgedragen, was Thomas verontrust over een aantal dingen: het was al kwart over zeven. Waar was Karlson? Waar waren de mensen van Daimler-Benz? Afgezien daarvan had hij een enorme hekel aan besprekingen die niet via de gebruikelijke kanalen waren geregeld en die hij niet grondig had kunnen voorbereiden. En bovenal begreep hij dat de man die tegenover hem zat, niet twijfelde aan zijn hoge positie, en waarschijnlijk terecht.

‘Het Amerikaanse bedrijf Milton en de Psychologie van het Duitse koopgedrag. Een buitengewoon bloemrijke naam’, bromde de man.

‘Blijkbaar interesseert u zich voor het onderwerp, anders zou u ons niet met een bezoek vereren.’ Thomas rekte zich uit, als om te benadrukken hoe lenig hij was. Zijn angst vervloog; hij vertrouwde er altijd op dat het de anderen op momenten van onzekerheid zou opvallen dat hij hoger zat dan zij. Je moest mensen nooit het gevoel geven dat je de positie die je innam niet waard was, en dat je verrast kon worden door iets van wat ze deden – of heimelijk van plan waren te doen. ‘Het zal mij een eer zijn als ik u het een en ander mag vertellen over ons bedrijf.’

‘Georg Weller’, stelde de man zich voor. Thomas had de indruk dat hij met opzet slordig sprak.

‘Mijn naam is Thomas Heiselberg, en ik vorm samen met Herr Mailer de directie van het bedrijf.’

‘Natuurlijk, natuurlijk’, zei de man met een zweem van spot. ‘Uit louter bewondering voor uw indrukwekkende kantoor heb ik de goede manieren uit het oog verloren. Mij is de eer ten deel gevallen om op het ministerie van Buitenlandse Zaken de functie te vervullen van hoogste adviseur van dr. Karl Schnure. Ik was toevallig in de buurt en herinnerde me dat Herr Mailer, die ik kortgeleden heb mogen ontmoeten, mij had uitgenodigd hem hier te bezoeken.’

‘De naam van dr. Schnure roept in brede kringen respect op!’ riep Thomas uit. ‘Herr Mailer, die zoals u weet mijn collega-directeur is, heeft mij juist afgelopen week verteld dat hij deelgenomen heeft aan een bijeenkomst waar gesproken werd over de uitdagingen waarvoor het ministerie van Buitenlandse Zaken gesteld wordt gezien de venijnige diplomatieke aanvallen op ons in Europa, in het bijzonder uit Parijs, Londen en Warschau.’

Hij had geen flauw idee wie Karl Schnure was. Hij noemde Warschau en Parijs alleen maar omdat het hem duidelijk was dat het werk van Weller op het ministerie van Buitenlandse Zaken te maken had met Europa, en als die Schnure, met behulp van zijn vertegenwoordiger, zich interesseerde voor Milton, dan wist hij nu dat ze inmiddels naast Duitsland nog drie vestigingen in Europa hadden: Frankrijk, Italië en Polen.

Er verschenen rimpels in het voorhoofd van Weller, en zijn wangen bolden. Blijkbaar had hij verwacht dat zijn verschijning hier meer ontzag zou wekken. ‘Ik ken het bedrijf, en de afdeling Psychologie van het Duitse koopgedrag. En ik heb gehoord over vestigingen in een paar plaatsen in Europa: Parijs, Rome en nog een, is het niet?’

‘Onze bloeiende vestiging in Warschau, natuurlijk’, zei Thomas. Nu was hij ervan overtuigd dat de man heel goed was ingevoerd in de details. Zo’n amateuristische aanpak had hij in lange tijd niet meegemaakt; het was te hopen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich gewiekster betoonde in de relaties met andere landen.

‘Wel gedurfd, in onze tijd, gebruikmaken van joodse ideeën om dingen te verkopen aan Duitsers, of zelfs aan Polen.’ Nu sprak hij als een omroeper, met een mooie beklemtoning van de woorden, en zijn stem klonk luid en duidelijk.

‘Wij maken geen gebruik van joodse ideeën’, zei Thomas met een vermanende blik. ‘Het gaat hier om een volstrekt originele uitwerking van universele principes, die veel eerder zijn ontstaan dan de psychoanalyse in de huidige vorm, waarvan ik trouwens evenmin een aanhanger ben. Wij hebben ons hier in het bijzonder beziggehouden met de principes die zijn geformuleerd door de Duitse filosofie. Wij bij Milton Berlijn leiden de decadente principes van de joodse psychoanalyse in rationele en productieve banen, die passen bij de geest van de Duitse mens. Daarom heb ik deze afdeling opgericht, om de discussie over de vervolmaking en verbetering van de vaardigheden van de mens te injecteren met het ware Duitse karakter.’

‘U weet zich uitstekend uit te drukken.’ Georg Weller stond op. ‘Herr Heiselberg, het was mij een eer kennis met u te maken, ik kwam hier toevallig langs, ik zal niet meer van uw kostbare arbeidstijd in beslag nemen. Brengt u mijn hartelijke groeten over aan Herr Mailer’, en hij stak over de tafel zijn hand uit naar Thomas. Zijn handdruk was slap, en ook al deed hij blijkbaar zijn best om hem met zo veel mogelijk kracht te laden, er bleef toch een grote ruimte tussen de handen. ‘Ik verwacht dat u binnenkort zult worden uitgenodigd voor een officiële bespreking op het ministerie van Buitenlandse Zaken’, voegde hij eraan toe.

‘Dat zal de firma Milton een grote eer zijn’, antwoordde Thomas, terwijl hij de zware houten deur openduwde en de gast naar de gang begeleidde, onderwijl pratend over de zware toelatingsexamens voor nieuwe medewerkers die Milton had ingevoerd in samenwerking met de SD. Weller knikte en poetste zijn brillenglazen op met een zakdoek waarop zijn initialen in blauw geborduurd waren. Ze stonden in de hal, waarvan de brede ramen uitzagen op een smalle straat met populieren erlangs. Onder de ramen, rondom in de hal, stonden straatbankjes in de stijl van de Franse Rivièra. Iets in deze ruimte hinderde Thomas, net als in de salon van zijn moeder. In elke hoek stond een gebeeldhouwde fontein met een speer van albast erbovenop – de schepping van een populaire Amerikaanse beeldhouwer die Fisk en Mailer beschouwden als een groot kunstenaar. Ze wisselden nog een paar beleefdheden uit en namen toen afscheid met een vriendschappelijke handdruk.

 

***

 

De uren verstreken, en op de nachtportier na was Thomas de laatste op het kantoor van het bedrijf. Moest hij Karlson op de hoogte stellen van de bijeenkomst die niet was doorgegaan? En waarom waren de mensen van Daimler-Benz niet komen opdagen? Nadat Weller was vertrokken, had hij het kantoorpersoneel ondervraagd. Niemand wist iets en er was geen enkel bericht ontvangen. Karlson was verdwenen en was onbereikbaar. Was hij niet op kantoor gekomen omdat hij al wist dat de bijeenkomst niet door zou gaan? ‘Misschien, misschien, misschien’, mopperde Thomas. Op het moment was er geen reden tot somberheid, integendeel, het ontbrak niet aan redenen tot trots: een ontmoeting met een hoge ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken was beter dan een ontmoeting met de zoveelste klant, of niet soms? Hij bedacht aan welke klanten hij deze informatie vooral zou moeten doorspelen en voor welke hij die beter verborgen kon houden. Het sprak vanzelf dat hij niet degene was die de informatie zou doorspelen. Ze moest op beperkte schaal verspreid worden, volgens het recept van een beheersbaar gerucht dat de ronde deed. Dat was een tactiek die hij heel goed beheerste. En toch had hij liever gehad dat de mensen van Daimler-Benz vandaag waren komen opdagen voor de bespreking.

Hij wandelde door de schemerige gangen en bleef staan voor de voordeur. Hij streek even over zijn jasje, haalde een hand door zijn haar, trok een aardig gezicht en liep de trap af naar de straat. Thomas hield ervan om ’s avonds laat af te dalen naar het straatje voor het gebouw. Als hij onder het baldakijn van populieren stond, verbeeldde hij zich dat hij in een dicht woud was, in de duisternis dook die hem opslokte en zijn lichaamscontouren deed verdwijnen, terwijl hij tastend zijn weg zocht naar het uiteinde. En dan een paar lichtvoetige passen en hij was buiten.

Er barstte een felle gloed los boven hem, van alle kanten spatte licht tevoorschijn. Even sloot hij zijn ogen, verblind. Heerlijk vond hij het om uit de duisternis in de stralende verlichting van de stad te komen, de oorsprong van die grote lichten lag immers in de grote bedrijven, en elke nieuwe, verrassende schittering wees op een idee dat in de wereld was opgebloeid, een opwindende mogelijkheid. Hij was altijd nieuwsgierig naar nieuwe patenten die anderen hadden ontwikkeld, en hij deed niets liever dan het vervolmaken en beter uitvoeren van iemands effect of idee.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.